![]() |
![]() | ||
Aan:* de voorzitter van de gemeenteraad * de heer R. Essers RAPPORT VAN BEVINDINGEN Nijmegen, 22 december 1997 Geachte burgemeester, Geachte heer Essers, Naar aanleiding van de bij de Gemeentelijke Ombudsman bij brief van 2 oktober 1996 door de heer R. Essers ingediende klacht over gedragingen van de voorzitter van de gemeenteraad, i.c. diens wij- ze van omgaan met door de heer Essers aan de gemeenteraad gerich- te brieven van 28 mei 1996, is een klachtonderzoek ingesteld. Ingevolge artikel 14 van de Verordening op de Gemeentelijke Ombuds- man dient de Ombudsman,alvorens het onderzoek te beeindigen, zijn bevindingen schriftelijk mee te delen aan degene over wiens gedra- gingen is geklaagd en aan de klager. Beiden dienen daarbij in de gelegenheid gesteld te worden zich binnen een aangegeven termijn omtrent deze bevindingen te uiten. Hierbij treft U het rapport van bevindingen aan. Het onafhankelijk onderzoek heeft met betrekking tot de feitelijke gedragingen die aanleiding zijn geweest tot de klacht niet tot andere constaterin- gen geleid dan die welke reeds bij het klachtonderzoek in eerste instantie namens de gemeenteraad door de raadscommissie voor be- zwaar- en beroepschriften zijn gedaan. Daarnaast zijn er bevindin- gen weergegeven met betrekking tot de wijze van afhandelen van de klacht in eerste instantie door de gemeenteraad. U wordt bij deze in de gelegenheid gesteld u te uiten omtrent de bevindingen. Gezien de overeenkomst met de bevindingen in het onderzoek in eerste in- stantie meent de Ombudsman dat met een korte reactietermijn kan wor- den volstaan. De reactietermijn sluit op maandag 29 december a.s. Wanneer op die dag van u geen reactie zal zijn binnengekomen (het- zij schriftelijk, hetzij telefonisch 3.29.22.95)* wordt aangenomen dat er geen aanleiding voor reactie is gevonden. Met de verwerking van eventuele reacties (en eventueel daardoor noodzakelijk geworden nader onderzoek) zal het klachtonderzoek af- gesloten zijn. Dan zal een eindrapport worden opgemaakt waarin ook het oordeel van de Ombudsman over de klacht wordt weergegeven. Dat eindrapport zult u beiden ontvangen, en zal eveneens worden toege- zonden aan het College van B&W en voor de gemeenteraadsleden ter inzage worden gelegd. | |||
Met vriendelijke groeten, w.g. J.Th. de Zeeuw Gemeentelijke Ombudsman Nijmegen. *) hetzij per fax: 329.22.92 |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
vervolgvel 1 |
GEDRAGINGEN waarop de klacht betrekking heeft. De eerste brief van de heer Essers aan de gemeenteraad d.d. 28 mei 1996 betreft een verzoek m.b.t. verlaging van leges gemeentebladen tot de feitelijke kostprijs van copieren, digitale externe verstrekking van de ge- meentebladen en het aanbieden van gemeentebladen op Internet. Hieraan is voorafgegaan een correspondentie tussen de heer Essers en B&W (brieven van Essers van 31-1-96 en 26-4-96; reactie college van B&W van 20-5-96). De heer Essers achtte de in de brief van 20-5-96 neergelegde afwijzende opstelling van B&W inzake zi3n verzoeken allesbehalve terecht en wenste met zijn brief van 28 mei die verzoeken alsnog aan de gemeenteraad voor te leggen. Deze brief is geplaatst op de (concept-)agenda van de raads- vergadering van 12 juni zoals opgenomen in raadsboekwerk II, en wel onder Ingekomen Stukken als punt D.5. Categorie D. van de ingekomen stukken heeft het categoraal behandelingsvoorstel "voor kennisgeving aan te nemen". Bij deze brief is een specifiek behandelingsadvies opgenomen. t.w.: In te stemmen met het standpunt van het college zoals verwoord in zijn eveneens bijgevoegde brief van 20 mei 1996, onder aantekening dat het huidige internet-experi- ment financieel, inhoudelijk, organisatorisch en technisch geëvalueerd wordt en dat in het kader daarvan ook bezien wordt of en zo ja onder welke voorwaarden het gemeente- blad op Internet kan worden aangeboden. Ook het anderszins digitaal aanbieden van (o.a.) het gemeenteblad is thans voorwerp van studie, die binnenkort tot besluitvorming leidt. Deze brief van 28 mei is -met zijn bijlagen- niet in raadsboek- werk II zelf opgenomen, maar ter inzage gelegd. De tweede brief van de heer Essers aan de gemeenteraad dd 28 mei 1996 betreft kanttekeningen bij het ontwerp- Reglement van Orde voor de Raad. Hieraan is voorafgegaan een mislukte poging van de heer Essers die kanttekeningen mondeling naar voren te brengen bij de behandeling van het ontwerp-RvO in de commissie Al- gemene Zaken van 23 mei 1996. De heer Essers beoogde met het toezenden van die kanttekeningen aan de gemeenteraad plaatsing er van op de agenda van de Raadsvergadering van 12 juni, waarmee in ieder geval kon worden voorkomen dat de raadsleden niet in de gelegenheid zouden zijn geweest om hiervan kennis te nemen voordat het reglement door de Raad zou worden vastgesteld. Deze brief is geplaatst op de (concept-)agenda van de raads- vergadering van 12 juni zoals opgenomen in raadsboekwerk II, en wel onder Ingekomen Stukken als punt D.4., met als specifiek behandelingsadvies "Brief voor kennisgeving aannemen". Het voor- stel van B&W tot vaststellen van het Reglement van Orde conform ontwerptekst stond in die vergadering geagendeerd als punt 23. Deze brief van 28 mei is -met de kanttekeningen op het ontwerp- RvO als bijlage- niet in raadsboekwerk II zelf opgenomen, maar ter inzage gelegd. |
vervolgvel 2 |
INHOUD van de klacht Zowel in de klachtbrief van 9 juni 1996 aan de gemeenteraad als in de klachtbrief van 2 oktober 1996 aan de Ombudsman formuleert klager te klagen over: - plaatsing en plaats van beide brieven op de (concept-)agenda - het niet opnemen van de integrale tekst van zijn brieven met bijlagen in Raadsboekwerk II maar slechts ter inzage leggen er van - de behandeladviezen. Klager stelt in zijn klachtbrieven en in schriftelijke toelich- ting bij de Ombudsman dat - het plaatsen van de brieven onder categorie D van de ingekomen stukken (met dus het categorale behandelvoorstel "voor kennis- geving aan te nemen" en de categorale keuze deze ingekomen stuk- ken niet integraal op te nemen in het Raadsboekwerk maar slechts ter inzage te leggen, geen recht doet aan de voorgeschiedenis en de bedoeling van de briefschrijver; plaatsing onder categorie A van de ingekomen stukken. met dan dus het categorale behandel- voorstel "met voorstel tot afdoening zoals daarbij telkens is aangegeven" (v.w.b. D.4) resp. onder categorie B. van de ingeko- men stukken, met dan dus het categorale behandelvoorstel "het stuk in de eerstkomende vergadering van de daarbij vermelde raadscom- missie aan de orde te stellen, uitgaande van competentie van de Raad terzake" (v.w.b. D.5) had dienen te geschieden; in die beide situaties zou dan de categorale keuze deze ingekomen stukken wel integraal in het raadsboekwerk op te nemen van toepassing zijn geweest. - het niet opnemen van de integrale tekst van zijn brieven met bij- lagen in het Raadsboekwerk bovendien in strijd is met de hem in april/mei 1995 meegedeelde hervatting van de procedure dat inge- komen brieven (weer) in het raadsboekwerk opgenomen worden, waar- bij geen onderscheid werd gemaakt tussen de categorieën. - de specifieke behandeladviezen bij zijn brieven bovendien op ge- spannen voet staan met de voorgeschiedenis en negatief afsteken bij specifieke behandeladviezen bij andere behandeladviezen; een advies (bij D.4) om de inhoud van de brief te betrekken bij het betreffende agendapunt (23) respectievelijk (bij D.5) om de brief inhoudelijk te bespreken in de raadscommissie had dienen te geschieden; in die beide situaties was aan de bedoeling van briefschrijver tegemoetgekomen. Klager stelt dat de drie gedragingen tesamen en in hun onderlinge samenhang tot gevolg zouden hebben(de klachtbrief van 9 juni, nog v66r de raadsvergadering van 12 juni) dan wel tot gevolg hebben ge- had (de klachtbrief van 2 oktober) dat het raadsleden en burgers moeilijk gemaakt wordt (is) om kennis te nemen van de inhoud van de door klager op 28 mei naar de Raad gezonden brieven, hetgeen door hem in strijd geacht wordt met de in redelijkheid te verwachten uit- voering van artikel 19 lid 2 nGW waarover in de Memorie van Toe- lichting wordt opgemerkt "Wij gaan er van uit dat wanneer stukken en agenda's ter inzage worden gelegd, dit op een"fatsoenlijke"manier gebeurt, d.w.z. gedurende zodanige lange tijd en op een zodanige plaats dat de bevolking er ook reëel toegang toe kan hebben." |
vervolgvel 3 |
INHOUD van de vraag om voorziening tegen de gemeentelijke klachtafhandeling volgens de klachtverordening. In zijn brief van 2 oktober 1996 aan de Gemeentelijke Ombudsman stelt klager zich niet te kunnen verenigen met het besluit van de gemeenteraad dd 25 september 1996 op zijn klacht van 9 juni. Klager acht beslispunt a daarvan onbegrijpelijk, voorzover daar- bij gesteld wordt dat de klacht (deels) gegrond wordt verklaard, maar de gedraging van de voorzitter niettemin niet onbehoorlijk. Klager acht beslispunt b er van niet deugdelijk gemotiveerd, nu niet duidelijk is op welke bepaling van de Klachtenverorde- ning dit beslispunt stoelt. Bij latere schriftelijke toelichting heeft klager de redenen van zijn verzoek om voorziening nader uitgewerkt: - klager stelt gemotiveerd dat z.i. anders dan de Commissie van mening is, de vaststelling van plaatsing en plaats van ingeko- men stukken op de agenda en de behandeladviezen tot de bevoegd- heid en verantwoordelijkheid van de burgemeester behoort en niet tot die van het college van B&W. - het niet-toezenden van de zijn brieven aan de leden van de raad (beslispunt b) is z.i. zodanig onlosmakelijk verbonden met de plaatsing onder een bepaalde categorie ingekomen stukken, dat het uit elkaar halen er van via de opsplitsing van de klacht in a en b onjuist is; het feit dat a gegrond wordt verklaard kan klager niet rijmen met het niet in behandeling nemen van dezelf- de klacht in b. - in het aan de raadsbeslissing ten grondslag gelegen hebbend ad- vies van de Commissie* wordt z.i. uitgegaan van een te beperkte opvatting omtrent degene jegens wie de gedraging heeft plaats- gevonden. De gedragingen agendering en behandelingsadvies hebben klager het feitelijk onmogelijk gemaakt, z.i., zijn inzichten tij- dig ter kennis van de Raad te brengen, zodat ook die gedragingen z.i. "klachtwaardig" zijn in de zin van de Klachtverordening. * = Commissie voor Bezwaarschriften. |
vervolgvel 4 |
ONDERZOEK De klacht van 2 oktober 1996 is door de toenmaals fungerende Ombudsman-plaatsvervanger niet meer in onderzoek genomen van- wege tijdgebrek. De Ombudsman heeft de klacht ter kennis gebracht aan de voor- zitter van de Raad en om diens standpunt verzocht. De voorzit- ter van de Raad heeft daar geen gebruik van gemaakt. Evenmin heeft hij nadere relevante informatie gegeven. In de loop van 1997 zijn deze verzoeken op verschillende wijzen herhaald, met hetzelfde resultaat. Gebleken is dat de voorzitter van de Raad van mening is dat de Verordening op de Gemeentelijke Ombudsman (evenals trouwens de Klachtenverordening)op het punt van de be- voegdheid tot het doen van onderzoek naar en het geven van een oordeel over klachten met betrekking tot gedragingen van de voor- zitter van de Raad strijdig is met de bestuurs- en gemeentewet- telijke verantwoordingsstructuren terzake. De Ombudsman heeft in enig stadium de politieke discussie hierover willen afwachten alvorens het onderzoek af te ronden, uitgaande van de mogelijk- heid dat de Raad de Verordening op de Gemeentelijke Ombudsman alsnog met terugwerkende kracht op dit punt zou wijzigen. De in de raadscommissie Algemene Zaken gevoerde discussie heeft evenwel met zich meegebracht dat er niet op korte termijn een dergelijke wijziging van de Verordening op de Gemeentelijke Om- budsman te verwachten is, zeker niet met terugwerkende kracht; er is vanuit gegaan dat de Verordening op dit punt vooralsnog van kracht blijft. De Gemeentelijke Ombudsman kan dan niet an- ders dan volgens de Verordening handelen en bij hem ingediende klachten over gedragingen van de voorzitter van de Raad onder- zoeken en beoordelen. De Ombudsman heeft de klager in de gelegenheid gesteld zijn klacht nader toe te lichten, hetgeen ook is geschied, zowel schriftelijk als mondeling. De Ombudsman heeft kennis genomen van het klachtonderzoek zoals ingesteld door de Commissie voor Bezwaarschriften ten behoeve van haar advisering aan de gemeenteraad. De Ombudsman heeft nader eigen dossier- en stukkenonderzoek ge- pleegd. |
vervolgvel 5 |
BEVINDINGEN Over de feiten heeft de Ombudsman zijn bevindingen weergegeven onder "GEDRAGINGEN waarop de klacht betrekking heeft". Op dit punt komen zijn bevindingen overeen met hetgeen de Commissie voor Bezwaarschriften aan de Gemeenteraad heeft gerapporteerd. Over het historisch kader is de Ombudsman tot dezelfde bevin- dingen gekomen als de Commissie voor Bezwaarschriften. In het kort komt het hier op neer: Eind 1994 heeft het college van B&W besloten dat afschriften van ingekomen stukken voor de Raad niet meer werden opgeno- men in de Raadsboekwerken, maar ter inzage werden gelegd in de raadskamer. De vermelding op de raadsagenda bleef onverlet, waarbij een samenvattende aanduiding van de inhoud werd gege- ven. Voorjaar 1995 werd dit besluit herzien. Besloten werd toen de ingekomen stukken, voorzover gericht aan de gemeenteraad en te agenderen voor een raadsvergadering, weer op te nemen in het Raadsboekwerk en op die manier zowel toe te zenden naar de le- den van de Raad als publiekelijk bekend te maken. In een cor- respondentie met de heer Essers is hem dit besluit medegedeeld bij brief van 18 april 1996. Als gevolg van ambtelijke communicatiestoornis is echter de praktijk op één aspect afgeweken van dit besluit. Ingekomen stukken voor de Raad die op de concept-agenda onder categorie D werden geplaatst en waarop dus het categorale behandelvoor- stel "voor kennisgeving aannemen" van toepassing was, bleef men slechts ter inzage leggen en werden niet in het Raadsboek- werk opgenomen. Aldus is ook geschied met de ingekomen stukken die op de con- ceptagenda van de raadsvergadering van 12 juni onder categorie D zijn vermeld. Over de verantwoordelijkheden voor de gedragingen waarover door de heer Essers is geklaagd is de Ombudsman tot andere bevindingen gekomen dan de Commissie voor Bezwaarschriften, althans ten dele. * het plaatsen van Ingekomen Stukken op de agenda van een concrete raadsvergadering is, gezien artikel 19 lid 2 van de Gemeentewet en artikel 4.1. 1id 1+2 van het Reglement van Orde (zoals vastge- steld door de Raad bij besluit van 5 oktober 1988 en tot en met de Raadsvergadering van 12 juni 1996 nog van kracht) de verant- woordelijkheid van de burgemeester als voorzitter van de Raad. Ten onrechte acht de Commissie voor Bezwaarschriften dit behoren tot de bevoegdheid van het college van B&W. * plaatsing van ingekomen stukken onder één van de categorieën A-B-C-D is tevens vaststelling van een categoraal behandel- voorstel er voor. Als zodanig is dit een bevoegdheid en dus de verantwoordelijkheid van het college van B&W. Artikel 4.1 lid 1 van het RvO 1988 bepaalt dat de plaatsing van de inge- komen stukken op de raadsagenda voorzien wordt van een behan- deladvies. Lid 3 van dat artikel onderscheidt daarbinnen de bekende categorieën A-B-C-D. In artikel 3.2 lid 2 wordt be- paald dat bij de oproeping voor een raadsvergadering ook een lijst van ingekomen stukken wordt bijgevoegd, voorzien van een behandelingsadvies van B&W als bedoeld in art 4.1. lid 3. Dat de voorzitter van de Raad bij zijn oproeping, mededeling van de agenda en verzending van de stukken ook voor deze plaatsing tekent, doet hier niet aan af. Op dit punt komt de bevinding van de Ombudsman overeen met die van de Commissie voor Bezwaarschriften. |
vervolgvel 6 |
* specifieke behandeladviezen bij Ingekomen Stukken zijn, als uitwerking van de categorale behandelingsvoorstellen, even- eens de bevoegdheid en dus de verantwoordelijkheid van het college van B&W. Noch de Gemeentewet noch het RvO voorziet in een schriftelijk behandelingsvoorstel van de voorzitter van de Gemeenteraad in deze. Ook op dit punt komt de bevinding van de Ombudsman overeen met die van de Commissie voor Bezwaarschriften. * toezending van de ingekomen stukken aan de leden van de Raad behoort tot de verantwoordelijkheid van de burgemeester als voorzitter van de Raad. De gemeentewet bepaalt in artikel 19 lid 1 dat de Burgemees- ter de leden schriftelijk oproept te vergadering. Artikel 3.2. lid 2 RvO 1988 bepaalt dat die oproeping vergezeld gaat van de agenda, en dat bij de agenda (o.m.) gevoegd wordt"een lijst van ingekomen stukken en een copie van die stukken". Op dit punt komt de bevinding van de ombudsman overeen met die van de Commissie voor Bezwaarschriften. * voor de leden van de raad ter inzage leggen van ingekomen stuk- ken behoort tot de verantwoordelijkheid van de burgemeester als voorzitter van de Raad. Artikel 3.2. lid 3 RvO 1988 bepaalt dat (o.m.) de ingekomen stukken die op de raadsagenda zijn geplaatst met ingang van de dag van verzending aan de leden tot en met de dag van de vergadering voor de leden ter inzage worden gelegd. * het voor eenieder ter inzage leggen van de ingekomen stukken behoort eveneens tot de verantwoordelijkheid van de burgemees- ter als voorzitter van de Raad. Artikel 19 lid 2 van de Gemeentewet bepaalt, dat de burgemeester tegelijk met de oproeping van de leden dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis brengt, en dat de agenda en de daarbij behorende voorstellen tegelijkertijd met de oproe- ping en op een bij de bekendmaking (openbare kennisgeving) aan te geven wijze ter inzage worden gelegd. Artikel 3.2. lid 5 RvO 1988 bepaalt zulks overeenkomstig. Over Gedragingen en beslissingen op een klacht in de zin van de Klachtenverordening 1996 en de Verordening op de Gemeentelijke Ombudsman komt de Ombudsman tot de volgende bevindingen: * Volgens artikel 1 lid 1 ad e** is een gedraging: het in de uitoefe- ning van zijn functie in een bepaalde aangelegenheid handelen of nalaten te handelen door (1) een orgaan (2) de voorzitter of een 1id van een orgaan (3) een ambtenaar * Volgens artikel 1 lid 1 ad c*** is een gedraging: het in een bepaalde aangelegenheid jegens een persoon of een rechtspersoon handelen van. * Artikel 10 lid 2 van de Klachtenverordening 1996 bepaalt dat de gemeentelijke klachtinstantie in zijn beslissing op een klacht een oordeel geeft in hoeverre de gedraging waarop de klacht be- trekking heeft, behoorlijk was. De klachtregeling die tot mei 1996 gold ging nog uit van gegrond of ongegrond verklaren van klachten (pag 8 raadsvoorstel 260/1989). * Artikel 9 lid 3 van de Verordening op de Gemeentelijke Ombudsman bepaalt dat de Ombudsman het oordeel uitspreekt of de gedraging waarover geklaagd wordt, als geheel of gedeeltelijk, wel of niet behoorlijk was. **: artikel 1 lid 1 ad e van de Klachtenverordening ***: artikel 1 lid 1 ad c van de Verordening op de Ombudsman. |
22 DEC. 1997 |
Edited by RE | vervolg >> |