![]() | |||||
![]() |
![]() | ||||
Openbaar rapport | |||||
| |||||
Verzoekschrift van de heer drs. E. te Nijmegen
van de burgemeester van de gemeente Nijmegen. | |||||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
van de burgemeester, zijnde het naar de mening van het college bevoegde
bestuursorgaan.
5. In haar brief van 19 december 2001 verklaarde de burgemeester van de gemeente
Nijmegen de klacht van verzoeker ten aanzien van het niet naleven van het bepaalde in
artikel 12, eerste lid, van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere
werkzaamheden van de raad gegrond. 6. Daarnaast deelde de burgemeester verzoeker, naar aanleiding van diens tijdens de klachtbehandeling gemaakte opmerkingen dat niet de burgemeester, maar de raad van de gemeente Nijmegen het tot klachtbehandeling bevoegde orgaan zou zijn, mee dat de burgemeester verantwoordelijk is voor het openen van aan de raad gerichte post en het, naar aanleiding van de ontvangst, doen van mededelingen aan de raad en dat derhalve de burgemeester, en niet de raad, het tot behandeling van de klacht bevoegde orgaan is. 7. Ten slotte deelde de burgemeester verzoeker, naar aanleiding van diens tijdens de klachtbehandeling gemaakte opmerking dat zijn klacht over het niet agenderen van zijn brief niet los gezien kan worden van de - door verzoeker gestelde - strjdigheid van het raadsbesluit, mee dat dit bij de behandeling van de klacht verder buiten beschouwing was gelaten. Ten eerste, omdat de klacht zich daar niet op richtte. Ten tweede, omdat het bij de deugdelijkheid van een raadsbesluit niet gaat om de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens de klager of een ander heeft gedragen, maar veeleer gaat om een zaak van algemeen beleid, waarop het wettelijk klachtrecht niet van toepassing is. 8. Aangezien verzoeker zich niet kon verenigen met de wijze waarop de burgemeester zijn klacht had afgedaan, wendde hij zich tot de Nationale ombudsman. | ||
II. | Ten aanzien van het aanmerken van de burgemeester als bevoegd
bestuursorgaan | |
1. Door verzoeker is zowel schriftelijk, op 14 november 2001, als tijdens de hoorzitting op
19 november 2001 aangegeven dat hij zich niet kon vinden in een klachtbehandeling
door het college van burgemeester en wethouders. Verzoeker stelde dat zijn klacht
gericht was tegen een gedrag ing van de voorzitter van de raad en dat derhalve de raad
- en niet het college van burgemeester en wethouders - het voor de behandeling van de
klacht bevoegde bestuursorgaan was en diende te worden aangemerkt.
2. Naar aanleiding van de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van 18 december 2001 om de klacht ter afhandeling in handen te stellen van de burgemeester en aansluitend de beslissing van de burgemeester op zijn klacht, stelde verzoeker in zijn aan de Nationale ombudsman gerichte verzoekschrift dat de gemeenteraad als verantwoordelijk bestuursorgaan dient te worden aangemerkt, omdat | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
in de gemeente Nijmegen in de praktijk de ambtelijke organisatie zorg draagt voor de postafhandeling en een eventuele agendering van binnengekomen brieven aan de raad. Voor
deze ambtelijke afhandeling is in eerste instantie de gemeentesecretaris verantwoordelijk
en, omdat deze wordt benoemd door de gemeenteraad, uiteindelijk de gemeenteraad
zelf, aldus verzoeker.
3. In zijn standpunt kan verzoeker echter niet worden gevolgd. 4.In haar reactie op de klacht van verzoeker deelde de burgemeester van de gemeente Nijmegen de Nationale ombudsman mee dat het college van burgemeester en wethouders de overweging van de raad van 14 november 2001 om de klacht ter afhandeling in handen te stellen van het college heeft gecorrigeerd, omdat het college concludeerde dat de oproeping ter vergadering en het - in onmiddellijke samenhang met die oproeping - vaststellen van de lijst van ingekomen stukken een specifieke taak is van de burgemeester. De burgemeester kan in haar opvatting worden gevolgd dat de gedraging van de burgemeester, als voorzitter van de raad, niet diende te worden toegerekend aan de raad van de gemeente Nijmegen, maar kan worden aangemerkt als een gedraging van de burgemeester zelf, zodat de burgemeester en niet de raad het tot behandeling van de klacht bevoegde orgaan was. De onderzochte gedraging is behoorlijk. | ||
III. | Ten aanzien van het niet gelijktijdig horen | |
1. Naar aanleiding van het door hem ontvangen conceptverslag van de hoorzitting van 19 november 2001 liet verzoeker de klachtencoördinator weten (zie A. FEITEN, onder 7.) dat het in het onderhavige geval wenselijk was geweest als verzoeker en de burgemeester in elkaars aanwezigheid waren gehoord. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
2. In reactie op deze mededeling schreef de burgemeester (zie A. FEITEN, onder 10.) in
haar beslissing op verzoekers klacht dat haar aanwezigheid tijdens de hoorzitting naar
haar mening niet noodzakelijk en opportuun was, omdat geen voorschrift dwingt tot het
gezamenlijk horen van de klager en van het betrokken bestuursorgaan en het feitencomplex
vrij simpel was.
3. In zijn verzoekschrift (zie B. STANDPUNT VERZOEKER onder 2.) schreef verzoeker dat hij, door het niet gelijktijdig horen nog altijd geen zicht heeft op wat er met zijn brief van 13 oktober 2001 is misgegaan en welke maatregelen er zijn genomen om herhaling te voorkomen. Daarnaast stelde verzoeker dat hij tijdens het in elkaars nabijheid horen de burgemeester duidelijk had kunnen maken, met welke problemen burgers geconfronteerd worden die zich schriftelijk tot de raad wenden. 4. De hoorplicht, zoals neergelegd in artikel 9:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, zie ACHTERGROND onder 1.) vormt een essentieel onderdeel van de schriftelijke klachtprocedure. Door het horen van beide partijen bestaat de gelegenheid naar een oplossing te zoeken voor de problemen die ten grondslag liggen aan de klacht. Door uitwisseling van informatie en wederzijdse inzichten kan het vertrouwen van de klager in het bestuur worden versterkt, ook als hij geen gelijk krijgt. Het hoor en wederhoor dient voorts de waarheidsvinding. De klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, dienen beiden in de gelegenheid te worden gesteld op elkaars standpunten te reageren. 5. De klacht van verzoeker richtte zich op een gedraging van de burgemeester als voorzitter van de raad. Zoals hiervóór onder II.4 is aangegeven kan de burgemeester in haar opvatting worden gevolgd dat de gedraging, waarover geklaagd, van de burgemeester als voorzitter van de raad, niet diende te worden toegerekend aan de raad, maar aan de burgemeester zelf, zodat de burgemeester en niet de raad het tot behandeling van de klacht bevoegde orgaan was. Nu de klacht zich richtte op een gedraging van het bestuursorgaan zelf, dat ook verantwoordelijk is voor de klachtbehandeling, kan van het horen van de burgemeester als het voor klachtbehandeling verantwoordelijke bestuursorgaan, laat staan van het gezamenlijk horen van de klager en het betrokken bestuursorgaan geen sprake zijn. De burgemeester van de gemeente Nijmegen kan dan ook in haar standpunt worden gevolgd dat geen voorschrift dwingt tot het gezamenlijk horen van de klager en het betrokken bestuursorgaan. De onderzochte gedraging is behoorlijk. 6. Wel merkt de Nationale ombudsman ten overvloede het volgende op. Ook in een situatie waarin de klacht zich richt op een gedraging van het bestuursorgaan zelf, dat verantwoordelijk is voor de klachtbehandeling, blijft het algemene verbod van vooringenomenheid onverkort zijn gelding behouden. Om de schijn van partijdigheid bij de behandeling van een klacht over (een lid van) een bestuursorgaan te vermijden, kan de inschakeling van een klachtadviescommissie of -persoon in de zin van afdeling 9.3. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
Awb aangewezen zijn. Voor de behandeling van en advisering over de klacht van verzoeker is
geen persoon of commissie als bedoeld in afdeling 9.3. ingesteld.
7. Voor beantwoording van de vraag of de burgemeester terecht heeft kunnen afzien van
inschakeling van een klachtadviescommissie of -persoon is het volgende van belang.
Verzoeker is reeds op 9 november 2001 meegedeeld dat, indien de raad van de
gemeente Nijmegen zou besluiten zijn klacht ter afhandeling in handen van het college
van burgemeester en wethouders te stellen, zijn klacht waarschijnlijk gegrond zou worden
verklaard. Daarnaast dient te worden vastgesteld dat de behandelingsprocedure van aan
de raad gerichte brieven, zoals neergelegd in artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet
(zie ACHTERGROND onder 2.), en nader uitgewerkt in artikel 12 van het Reglement van
Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad (zie
ACHTERGROND onder 4.) helder is en geen ruimte voor interpretatiegeschillen laat. 8. Gelet op het vorenstaande kan de burgemeester van de gemeente Nijmegen in haar standpunt worden gevolgd dat sprake is van een simpel feitencomplex. De Nationale ombudsman acht het dan ook niet onjuist dat voor de behandeling van en advisering over verzoekers klacht is afgezien van inschakeling van een klachtadviescommissie of -persoon. | ||
IV. | Ten aanzien van het ongegrond verklaren van de klacht omtrent het niet
naleven van artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet | |
1. In zijn klachtbrief van 26 oktober 2001 schreef verzoeker dat het niet agenderen van
zijn brief van 13 oktober 2001 in strijd was met het bepaalde in artikel 12 van het
Reglement van Orde van de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad en
met het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet.
2. De burgemeester verklaarde de klacht van verzoeker gegrond ten aanzien van het niet naleven van het reglement van orde, maar niet gegrond ten aanzien van het niet naleven van artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet (zie A. FEITEN onder 10.), omdat de brief van 13 oktober 2001 weliswaar niet in de vergadering van 31 oktober 2001 aan de orde is gesteld, maar wel was geagendeerd in de eerstvolgende vergadering daarna. 3. Artikel 74, eerste lid, van de Gemeentewet (zie ACHTERGROND onder 2.) bevat de openingsbevoegdheid van de burgemeester en bepaalt dat alle aan de raad of aan het college gerichte stukken door of namens de burgemeester worden geopend. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
4. Artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet bevat de kennisgevingsplicht van de
burgemeester en bepaalt dat de burgemeester in de eerstvolgende vergadering van de
raad mededeling doet van de ontvangst van aan de raad gerichte stukken die niet
terstond in de vergadering van de raad aan de orde (kunnen) worden gesteld.
In de Memorie van Toelichting (zie ACHTERGROND onder 2.) is hieromtrent het
volgende opgenomen: | ||
![]() |
"Omdat het voor het functioneren van de raad wezenlijk is dat onverwijld kennis kan worden genomen van de ontvangst van aan hem gerichte post, is aan de burgemeester de wettelijke verplichting opgelegd de raad mededeling van ontvangst te doen." | |
5. Inzake de kennisgeving van stukken aan de raad is door de wetgever overwogen ook
dit ter nadere regeling over te laten aan raad en college (zie ACHTERGROND onder 3.).
Vanwege het belang van een spoedige kennisgeving achtte de wetgever het echter
gewenst de openingsbevoegdheid en de kennisgevingsplicht van de burgemeester op dit
punt te handhaven.
6. Uit het vorenstaande kan worden opgemaakt dat de burgemeester, na de ontvangst van aan de raad gerichte stukken, verplicht is in de eerstvolgende vergadering mededeling te doen van de ontvangst daarvan, indien deze aan de raad gerichte stukken niet terstond in de vergadering van de raad aan de orde worden gesteld. Het is aan de raad overgelaten om in hun reglementen bepalingen op te nemen voor de wijze waarop door de raad onverwijld kennis kan worden genomen van aan de raad gerichte post. 7. De raad van de gemeente Nijmegen heeft aan het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet uitvoering gegeven door in artikel 12, eerste en derde lid, van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad (zie ACHTERGROND onder 4.) te bepalen dat een aan de raad gerichte brief op de lijst van ingekomen stukken wordt opgenomen, mits deze brief ten minste veertien dagen vóór de vergadering is ontvangen. 8. Gelet op deze bepaling in het reglement van orde kan de burgemeester in haar beslissing worden gevolgd om de klacht van verzoeker over het niet tijdig agenderen gegrond te verklaren, wegens het bepaalde in het reglement van orde. 9. De klacht van verzoeker over het niet naleven van het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet is door de burgemeester niet gegrond verklaard, omdat de brief van verzoeker weliswaar niet terstond in de raadsvergadering van 31 oktober 2001 aan de orde was gesteld, maar wel was geagendeerd in de eerstvolgende raadsvergadering daarna. 10. In haar standpunt dat artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet is nageleefd door de brief van verzoeker wel te agenderen in de eerstvolgende raadsvergadering na 31 oktober 2001 kan de burgemeester in zoverre worden gevolgd dat hiermee uitvoering is gegeven aan de kennisgevingsplicht. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
Nu van de ontvangst van de brief echter geen mededeling is gedaan in de eerstvolgende
raadsvergadering na ontvangst van de brief van verzoeker, overeenkomstig de door de
raad in het reglement van orde vastgestelde procedure, is niet voldaan aan het
mededelingsvereiste van artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet, dat blijkens de Memorie
van Toelichting (zie ACHTERGROND onder 2.) inhoudt, dat de raad onverwijld kennis
moet kunnen nemen van de ontvangst van aan hem gerichte post, welke mededeling
wezenlijk is voor het functioneren van de raad.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. | ||
V. | Ten aanzien van het bij de behandeling van de klacht buiten beschouwing
laten van de inhoudelijke opmerkingen van verzoeker over het raadsvoorstel
Instelling Adviescommissie Actieprogramma Cultuurbereik | |
1. Met zijn brief van 26 oktober 2001 diende verzoeker een klacht in over het niet
agenderen van zijn brief van 13 oktober 2001 voor de raadsvergadering van 31 oktober
2001. In zijn brief (zie A. FEITEN onder 2.) schreef verzoeker onder meer dat het de raad
hierdoor feitelijk onmogelijk was gemaakt om bij de voorbereiding van de besluitvorming
omtrent de instelling van de Adviescommissie Actieprogramma Cultuurbereik rekening te
houden met hetgeen verzoeker in zijn brief van 13 oktober 2001 schreef.
2. Tijdens de hoorzitting van 19 november 2001 deelde verzoeker mee dat zijn klacht over het niet tijdig agenderen niet los gezien kon worden van zijn opmerkingen over de regeling inzake de instelling van de Adviescommissie Actieprogramma Cultuurbereik. 3. In haar beslissing op verzoekers klacht (zie A. FEITEN onder 10.) liet de burgemeester onder meer weten de opmerkingen van verzoeker, zoals neergelegd in zijn brief van 13 oktober 2001, buiten beschouwing te hebben gelaten, omdat de klacht van verzoeker, zoals verwoord in de brief van 26 oktober 2001, hierop niet was gericht en de opmerkingen in de brief van 13 oktober 2001 veeleer gericht waren tegen een zaak van algemeen beleid waarop het wettelijk klachtrecht niet van toepassing is. 4. Ingevolge het bepaalde in artikel 9:4, tweede lid, onder c., van de Algemene wet bestuursrecht (zie ACHTERGROND onder 1.) dient een klaagschrift onder andere een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht te bevatten. Indien het klaagschrift aan de in het tweede lid van voornoemd artikel genoemde eisen van duidelijkheid voldoet - en geen uitzondering als bedoeld in artikel 9:8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is - bestaat er een recht op behandeling van de klacht. 5. Met zijn brief van 26 oktober 2001 heeft verzoeker een klacht ingediend over het niet als ingekomen stuk agenderen van zijn brief van 13 oktober 2001. Verzoeker stelde hierbij dat het de raad feitelijk onmogelijk werd gemaakt om bij de voorbereiding van de besluitvorming rekening te houden met hetgeen verzoeker in zijn brief van 13 oktober 2001 had geschreven en het niet agenderen daarvan in strijd was met het bepaalde in | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
artikel 12 van het reglement van orde en met het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van
de Gemeentewet.
6. Blijkens de wetsgeschiedenis omtrent het bepaalde in artikel 9:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (zie ACHTERGROND onder 1.) geldt een recht op behandeling van de klacht, indien deze schriftelijk is ingediend, voldoet aan de eisen van duidelijkheid en geen uitzondering als bedoeld in artikel 9:8 Awb van toepassing is. Daarbij geldt dat de klacht betrekking moet hebben op een gedraging van een bestuursorgaan in een bepaalde aangelegenheid. Hiermee is beoogd uit te sluiten dat de klachtbehandelingsplicht zich mede zou uitstrekken tot klachten over het beleid of over een bepaalde situatie die niet rechtstreeks in relatie staat tot een gedraging van een bestuursorgaan. Dit betekent dat klachten over het beleid of over regelgeving niet onder de reikwijdte van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht vallen. 7. In reactie op de klacht van verzoeker deelde de burgemeester (zie C. STANDPUNT BURGEMEESTER) de Nationale ombudsman mee dat de mededeling van verzoeker, gedaan tijdens de hoorzitting, dat zijn klacht niet los gezien kon worden van het voorstel inzake de Verordening Actieprogramma Cultuurbereik was opgevat als een mededeling van informatieve aard, maar niet als een concrete beschrijving van een gedraging waarover verzoeker (aanvullend) een klacht indiende en daarom buiten de klachtbehandeling was gelaten. 8. In haar beslissing om de inhoud van de brief van verzoeker van 13 oktober 2001 niet te betrekken bij de beslissing op de klacht van verzoeker, zoals verwoord in zijn brief van 26 oktober 2001, over het niet agenderen van eerstgenoemd brief kan de burgemeester in zoverre worden gevolgd dat het object van verzoekers klacht het niet agenderen van zijn brief betrof en derhalve niet primair betrekking had op het voorstel inzake de Verordening Actieprogramma Cultuurbereik. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk. 9. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op. In haar beslissing
van 19 december 2001 (zie A. FEITEN onder 7.) stelde de burgemeester dat het bij de
deugdelijkheid van een raadsbesluit niet zozeer gaat om de wijze waarop een
bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens de klager of een ander heeft
gedragen, maar veeleer om een zaak van algemeen beleid waarop het klachtrecht niet
van toepassing is. 10. In dit standpunt kan de burgemeester worden gevolgd, nu het door verzoeker bestreden raadsbesluit een algemeen verbindend voorschrift inhoudt. Zoals hiervóór | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
onder V.6 is aangegeven vallen klachten over het beleid of over regelgeving niet onder de reikwijdte van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Het door verzoeker bestreden raadsbesluit kan dan ook niet worden aangemerkt als een gedraging van een bestuursorgaan in een bepaalde aangelegenheid jegens klager. | ||
CONCLUSIE | ||
De klacht over de onderzochte gedragingen van de burgemeester van de gemeente Nijmegen is gegrond ten aanzien van het ongegrond verklaren van verzoekers klacht omtrent het niet naleven van het bepaalde in artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet voor zover het betreft het niet onverwijld doen van mededeling aan de raad inzake de ontvangst van verzoekers brief van 13 oktober 2001. Voor het overige is de klacht van verzoeker niet gegrond. | ||
DE NATIONALE OMBUDSMAN, | ||
w.g. mevrouw mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, substituut-ombudsman | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
3. Op 9 november 2001 bevestigde de klachtencoördinator van de directie Bestuur &
Organisatie van de gemeente Nijmegen de ontvangst van verzoekers klacht.
Tevens werd verzoeker onder meer meegedeeld dat het college van burgemeester en
wethouders de raad van de gemeente Nijmegen zou voorstellen de brief in handen te
stellen van het college, zijnde het tot behandeling van de klacht bevoegde orgaan.
Daarbij werd aangegeven dat, indien de raad overeenkomstig het advies zou besluiten,
het college de klacht waarschijnlijk gegrond zou verklaren.
4. In reactie op deze ontvangstbevestiging deelde verzoeker op 14 november 2001 mee zich niet te kunnen vinden in een eventuele gegrondverklaring van zijn klacht door het college, aangezien de klacht was gericht tegen een gedraging van de voorzitter van de raad en derhalve diende te worden aangemerkt als een gedraging van de raad. 5. Nadat de raad van de gemeente Nijmegen in zijn vergadering van 14 november 2001 besloot de klacht van verzoeker ter afhandeling in handen te stellen van het college van burgemeester en wethouders vond op 19 november 2001 de hoorzitting plaats. 6. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat, naar de mening van verzoeker, zijn klacht
over het niet tijdig agenderen van zijn brief van 13 oktober 2001 niet los gezien kan
worden van diens opmerkingen over de regeling inzake de instelling van de
Adviescommissie Actieprogramma Cultuurbereik. 7. Naar aanleiding van de ontvangst van het conceptverslag van de hoorzitting liet
verzoeker de klachtencoördinator van de directie Bestuur & Organisatie op 21 november
2001, onder verwijzing naar het Reglement van Orde voor de raad van de gemeente
Nijmegen en het bepaalde in artikel 74 van de Gemeentewet, weten dat naar zijn mening
zijn brief van 13 oktober 2001 in de raadsvergadering van 31 oktober 2001 aan de orde
had moeten worden gesteld en - nu dit niet was gebeurd - een mededeling van de
voorzitter over de ontvangst van zijn brief in deze vergadering niet had mogen ontbreken.
Daarbij stelde verzoeker, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting op het
bepaalde in artikel 9:10 van de Algemene wet bestuursrecht, dat het in het onderhavige
geval wenselijk was geweest om verzoeker en de burgemeester in elkaars aanwezigheid
te horen. 8. Bij brief van 7 december 2001 deelde het college van burgemeester en wethouders verzoeker mee dat de beslissing op zijn klacht met maximaal vier weken was verdaagd. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
9. In zijn vergadering van 18 december 2001 besloot het college van burgemeester en
wethouders de, bij het college in behandeling zijnde klacht, ter afhandeling in handen te
stellen van de burgemeester, zijnde het bevoegde orgaan, en verzoeker daarover te
informeren.
10. In de beslissing op verzoekers klacht schreef de burgemeester van de gemeente
Nijmegen op 19 december 2001 onder meer het volgende: | ||
![]() |
"3. De bevoegdheid Gelet op de voorschriften vervat in de artikelen 19 en 74, tweede lid van de Gemeentewet en de artikelen 9, vierde, vijfde en zesde lid en 12 van het Reglement van Orde voor de raad beschouw ik mij als burgemeester als het bevoegde en verantwoordelijke bestuursorgaan aangaande gedragingen als waarover u klaagt. Tijdens de hoorzitting heeft u de opvatting naar voren gebracht dat naar uw mening de raad het bestuursorgaan is dat verantwoordelijk is voor de hiervoor geschetste gedragingen van de burgemeester. In uw faxbericht van 21 november 2001 heeft u ter toelichting opgemerkt dat de verantwoordelijkheid van de raad voor zijn agenda ook blijkt uit de vaststelling door de raad van de definitieve agenda; de burgemeester stelt nog slechts een concept-agenda vast. Uw opvatting hierin deel ik niet. 4. Het horen 5. Klachtbeslissing | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Ik heb de medewerkers in het ambtelijk apparaat die de procedures rond de
raadsagenda moeten bewaken ten overvloede geattendeerd op het belang van een correcte
gang van zaken rond de agendering van ingekomen stukken.
6. Context van de klacht | |
B. | STANDPUNT VERZOEKER | |
1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder
KLACHT.
2. Ter onderbouwing van zijn klacht schreef verzoeker in zijn verzoekschrift van
14 januari 2002 onder meer het volgende: | ||
![]() |
"De verantwoordelijkheid van de burgemeester als voorzitter van de raad is een puur
formele aangelegenheid. In de praktijk draagt de ambtelijke organisatie zorg voor de
postafhandeling en een eventuele agendering van binnengekomen brieven aan de raad.
Op last van de gemeentesecretaris worden al mijn brieven fax- en e-mailberichten
centraal ontvangen en geregistreerd. Het feit dat mijn brief, fax- en e-mailbericht d.d.
13 oktober 2001 niet adequaat afgehandeld zijn, kan de - door de raad benoemde -
gemeentesecretaris worden aangerekend. Ook hiervoor is de raad het
verantwoordelijke bestuursorgaan. Een verklaring en rechtvaardiging voor de niet-adequate
postafhandeling ontbreekt. (...) Door het eenzijdig horen heb ik nog altijd geen zicht heb op wat er in dit geval fout gegaan is bij de postafhandeling en welke concrete maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen. Tijdens de hoorzitting had ik de burgemeester als voorzitter van de raad wellicht duidelijk kunnen maken met welke problemen burgers geconfronteerd worden die zich schriftelijk tot de raad wenden. Ik heb vooralsnog geen enkele reden om aan te nemen dat brieven aan de raad in de toekomst wel tijdig op de agenda geplaatst worden. (...) Ook de opvatting van de burgemeester inzake de toepassing van artikel 74, tweede lid, van de Gemeentewet kan ik niet volgen. Met "de eerstvolgende vergadering" wordt in het onderhavige geval mijns inziens de raadsvergadering van 31 oktober 2001 bedoeld | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Over de vraag of B&W of de burgemeester verantwoordelijk was voor het opstellen van
de lijst van ingekomen stukken bij de oproeping kan wellicht nog verschil van mening
bestaan. De opvatting van de klager dat deze gedraging van de voorzitter van de raad op grond van de Algemene wet bestuursrecht moest worden toegerekend aan de raad kan ik echter niet volgen. Het was beter geweest als de raad op 14 november 2001 correct had besloten de klachtbrief naar ondergetekende door te zenden in plaats van aan B&W. Het correcte inzicht op dit punt was op dat moment helaas nog niet beschikbaar. De klager stelt in zijn brief van 14 januari 2002 aan u, dat de verantwoordelijkheid van de burgemeester een puur formele aangelegenheid is en dat dit in de praktijk een ambtelijke aangelegenheid is, die de gemeentesecretaris kan worden aangerekend. De ter inzage legging van stukken gebeurt uiteraard in de praktijk door ambtenaren. Dit lijkt mij echter geen ondersteuning van klagers stelling dat de raad op deze klacht had moeten beslissen. Ik acht de klacht op dit punt ongegrond. 2. Niet gelijktijdig horen. 3. Ongegrondverklaring klacht o.g.v. artikel 74, tweede lid Gemeentewet. | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
"Helaas staat mijn brief d.d. 13 oktober 2001 niet op de conceptagenda (...). Hierdoor wordt het
de raad feitelijk onmogelijk gemaakt om bij de voorbereiding van de besluitvorming rekening te
houden met mijn fundamentele kritiek op het raadsvoorstel. [...]"
Het klaagschrift (...), is gericht aan "De Raad van de gemeente Nijmegen, t.a.v. de
voorzitter (...)". Uit de ondertekening van de conceptagenda blijkt dat deze van de
voorzitter uitgaat. 1. Bevoegde bestuursorgaan (artikel 9:1, tweede lid, Awb) In de Memorie van Toelichting bij de Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht
(...) staat bij twee artikelen een toelichting die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn
op de burgemeester als voorzitter van de raad: | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
grond van artikel 9:1, tweede lid, Awb - de raad, en niet de burgemeester als
bestuursorgaan verantwoordelijk voor de naleving van de artikelen 19 en 74 van de
Gemeentewet door de voorzitter van de raad. Een klacht hierover dient dan ook door de raad
behandeld te worden.
Mijn klacht betreft het niet agenderen van mijn brief d.d. 13 oktober 2001 voor de
raadsvergadering van 31 oktober 2001. Het gemeentebestuur heeft dit ten onrechte
afgezwakt tot "het niet tijdig agenderen". 2. Horen van beide partijen (artikel 9:10, eerste lid, Awb) De opstelling van de burgemeester brengt de oplossing niet dichterbij. De opmerking dat er (ook) bij de afhandeling van post aan de raad soms wat mis gaat, geeft een te positief beeld van de werkelijkheid. (...) Uit niets blijkt dat de pogingen om het aantal bedrijfsongevallen op dit punt tot een minimum te beperken, enig effect gesorteerd hebben. 3. Agenderen of mededeling (artikel 74, tweede lid, Gemeentewet) | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
Artikel 9:4, tweede lid, aanhef en onder c.: | ||
![]() |
"Het klaagschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: een omschrijving van de gedraging waarover wordt geklaagd." | |
Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 837, nr. 3, p. 5,
12, 14 en 15) | ||
![]() |
"Het object van een klacht is een gedraging van de overheid. (...) Waar de gedraging
het nemen van een besluit inhoudt, geldt daarvoor in het stelsel van rechtsbescherming
van de Awb primair een procedure van bezwaar en beroep, leidend tot en rechtens
bindend oordeel. Het bestaan van de procedures van bezwaar en beroep sluit niet uit
dat binnen het kader van klachtprocedure (de rechtmatigheid van) een besluit aan de
orde zal worden gesteld. Het bestuursorgaan zal binnen dat kader niet meer kunnen
doen dan een oordeel over de gedraging geven en daar eventuele conclusies aan
verbinden. (...) Klachten hebben (...) betrekking op de wijze waarop het bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens de klager of een ander heeft gedragen. Daarmee wordt de reikwijdte van de regeling op soortgelijke wijze omschreven als in artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman. Algemene klachten over beleid dan wel beleidsuitvoering in het algemeen, hebben geen betrekking op een bepaalde aangelegenheid. terwijl ook het feit dat de klacht een gedraging jegens iemand moet inhouden, meer algemene wensen over het optreden c.q. beleid van het bestuursorgaan buiten het bereik van deze regeling houdt. (...) In dit artikel wordt de soort klachten omschreven waarvoor de wat meer uitgewerkte regeling van de rest van deze afdeling geldt. (...) Een recht op behandeling volgens deze afdeling bestaat indien de klacht schriftelijk wordt ingediend, het klaagschrift aan de in het tweede lid genoemde eisen van duidelijkheid voldoet en geen uitzondering als bedoeld in artikel 9:8, van toepassing is. (...) Bovendien moet de klacht als object hebben een gedraging die jegens de klager heeft plaatsgevonden. (...) Indien het klaagschrift niet voldoet aan de eisen van het tweede lid, of indien het zich niet richt op een gedraging jegens de klager, heeft dit tot gevolg dat geen verplichting voor het bestuur bestaat om de procedure van de volgende artikelen te volgen." | |
Artikel 9:8, eerste en tweede lid: | ||
![]() |
"Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft
op een gedraging: a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 en volgende is behandeld; b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden; c. waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden, d. waartegen door de klager beroep kan of kon worden ingesteld; | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
e. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke
instantie dan een administratieve rechter onderworpen is, dan wel onderworpen is
geweest of, f. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is. 2. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is." | |
Artikel 9:10, eerste lid: | ||
![]() |
"Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord." | |
Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 937, nr. 3, p.19-
20) | ||
![]() |
"De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de schriftelijke klachtprocedure. (...) Het horen kan er ook toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Door het horen van beide partijen bestaat de gelegenheid naar een oplossing te zoeken voor de problemen die ten grondslag liggen aan de klacht. (...) Wij hebben ervan afgezien de gang van zaken tijdens het horen uitvoerig vast te leggen. Klachten kunnen immers onderling sterk verschillen. Zo is het aan het bestuursorgaan overgelaten om te beoordelen of het gewenst is de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in elkaars aanwezigheid te laten horen. In dit artikel is volstaan met een aantal minimum-eisen waaraan voldaan moet worden." | |
2. Gemeentewet | ||
Artikel 9 | ||
![]() |
"De burgemeester is voorzitter van de raad." | |
Artikel 74 | ||
![]() |
"1. Alle aan de raad of aan het college gerichte stukken worden door of namens de
burgemeester geopend. 2. Van de ontvangst van aan de raad gerichte stukken die niet terstond in de vergadering van de raad aan de orde worden gesteld, doet hij in de eerstvolgende vergadering van de raad mededeling." | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 19 403, nr. 3, p. 102) | ||
![]() |
"Omdat het voor het functioneren van de raad wezenlijk is dat onverwijld kennis kan worden genomen van de ontvangst van aan hem gerichte post, is aan de burgemeester de wettelijke verplichting opgelegd de raad mededeling van ontvangst te doen." | |
3. Handboek van het Nederlandse gemeenterecht (A.H.M. Dölle en D.J. Elzinga,
Deventer 1999, p. 398 e.v.) | ||
![]() |
"In het gemeentelijk bestuursverband is de burgemeestersfunctie een tamelijk
veelvormige. De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad; hij is voorzitter en lid van
het college. (...) Deze veelvormigheid van de burgemeesterfunctie heeft in ieder geval
tot gevolg dat de verschillende bij die functies behorende taken en bevoegdheden op tal
van plaatsen in de Gemeentewet zijn geregeld. Weliswaar is in de Gemeentewet
getracht op dit punt een zekere ordening aan te brengen, in zijn algemeenheid kunnen
ook nu nog steeds de competenties van de burgemeester worden aangetroffen in
verschillende onderdelen van de wet. (...) De taken en bevoegdheden van de burgemeester als raads- en collegevoorzitter zijn in de Gemeentewet gereguleerd in de hoofdstukken over raad en college. De taken als afzonderlijk bestuursorgaan zijn geregeld in de hoofdstukken die specifiek gaan over de burgemeester (...). Het aanhouden van dit tamelijk formele criterium is aanvaardbaar, vooral ook omdat het onderscheid tussen de verschillende hoedanigheden van de burgemeester vooral een ordenend karakter heeft; aan het onderscheid zijn slechts enkele indirecte rechtsgevolgen verbonden. (...) Vanuit deze zienswijze kunnen de taken en bevoegdheden die de burgemeester uitoefent als afzonderlijk bestuursorgaan grofweg in tweeën worden verdeeld. In de eerste plaats is er de categorie taken en bevoegdheden die de burgemeester uitoefent ten behoeve van een adequaat functioneren van de gemeenteraad en het college van B&W, maar die niet direct te maken hebben met het ordelijke verloop van de raads- en collegevergaderingen. De tweede categorie omvat taken en bevoegdheden die de burgemeester uitoefent omdat op dat punt een optreden van eenhoofdige gezag gewenst is. (...) Tot de taken en bevoegdheden uit de eerste categorie behoren achtereenvolgens: Opening en kennisgeving van stukken Art. 74 lid 1 Gemeentewet bepaalt dat alle aan de raad of aan het college gerichte
stukken door of namens de burgemeester worden geopend. Het tweede lid formuleert:
'Van de ontvangst van aan de raad gerichte stukken die niet terstond in de vergadering
van de raad aan de orde worden gesteld, doet hij in de eerstvolgende vergadering van
de raad mededeling'. | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
gedaan aan raad of college. Deze laatste bepaling is niet overgenomen; aan de raad en
het college wordt overgelaten in hun reglementen bepalingen op te nemen voor dit soort
gevallen. Inzake de kennisgeving van stukken aan de raad is overwogen ook dit ter nadere regeling over te laten aan raad en college. Vanwege het belang van een spoedige kennisgeving achtte de wetgever het echter gewenst de openingsbevoegdheid en de kennisgevingsplicht van de burgemeester op dit punt te handhaven. Het tweede lid van art. 74 regelt deze kennisgevingsplicht in een enigszins aangescherpte vorm." | |
4. Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de
raad (zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen in zijn vergadering van
12 juni 1996). | ||
Artikel 9, vijfde lid, aanhef en onder b: | ||
![]() |
"Bij de agenda worden gevoegd, voorzover zij niet eerder aan de leden zijn
toegezonden, de volgende in de agenda genoemde stukken: (...) een lijst van ingekomen stukken en een kopie van die stukken, voorzien van een behandelingsadvies van burgemeester en wethouders (...)." | |
Artikel 12, eerste lid en derde lid: | ||
![]() |
"Een aan de raad gerichte brief wordt, mits ondertekend en voorzien van naam en adres
van de afzender en ten minste veertien dagen vóór de vergadering ontvangen, geplaatst
op de lijst bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onder b en voorzien van een
behandelingsadvies van burgemeester en wethouders. (...) Het behandelingsadvies (...) behelst: a. een voorstel om het stuk voor kennisgeving aan te nemen, dan wel, b. een voorstel aangaande de wijze van verdere behandeling." | |