Het jachtgebied «'t Jonkerbosch»
Br. Vertunianus
Gaarne brengen wij dank aan de heer Th. Nuy, oud-boswachter van 't Jonkerbosch, die voor ons een sluier oplichtte van deze bosrijke streek, die vóór 1933 het jachtgebied vormde van de heer P.Th.M. Dobbelmann. Deze had toen zijn zomerverblijf op huize "De Winckelsteegh" te Hatert. Tevens dank aan de heren Dr. P. Dobbelmann en architect G.J. van Veen die de diverse foto's zeer gaarne voor ons tijdschrift afstonden.
Nijmegen, Najaar 1925.
Het is nog vroeg in de morgen en de stad ligt nog voor een groot gedeelte in rust. De electrische tram rijdt over de St. Annastraat en stopt plotseling bij Heyendaal.
"Allen uitstappen, eindpunt", klinkt de stem van de stevig gesnorde conducteur. Een jongeman met een mand vol duiven stapt uit en informeert bij de conducteur of hij weet waar- de boswachter van 't Jonkerbosch woont.
Het Jonkerbosch rond 1925 (situatietekening van de schrijver) Het latere, in 1934-1935, gebouwde pensionaat is aangegeven door zwarte blokjes: hoofdgebouw, twee paviljoens en school. |
"Oh, de boswachter van Dobbelman, de heer Nuy, bedoel je. Laat eens kijken... Je neemt daar die zijstraat rechts, steekt de Hatertseweg over en loopt recht door tot je niet meer verder kunt. Je gaat dan links en je bent in de Vossenlaan. Die loop je maar steeds door en als je een eind in het Jonkerbosch bent, zie je aan de linker kant van de weg een wit huis. Dat is het boswachtershuis van Dobbelman waar Nuy woont. Je loopt er ongeveer 20 minuten over".
"Dank U wel", een tik aan de pet en de jongeman steekt de St. Annastraat over.
In de Vossenlaan bereikt hij al spoedig het goed van Dobbelman, dat reeds een heel eind voor het Jonkerbosch begint en zich uitstrekt over een ruw geschatte 100 ha.
Bij het naderen van het Jonkerbosch hoort hij achter zich in de verte gekletter van paardenhoeven. De ruiters komen snel dichterbij, gehuld in een stofwolk. Onze jongeman gaat even opzij om de troep te laten passeren. Ze rijden in volle galop het bos in. Het is de heer Dobbelman met enige van zijn vrienden, die, gelokt door het mooie weer, er op uit trekken om de paardensport te beoefenen en te jagen. De heer Dobbelman houdt van deze sport en men kan hem dan ook bijna dagelijks bij goed weer in zijn bossen aantreffen. Is de jachttijd gesloten, dan gaat hij oefenen, is hij open dan wordt de vele oefening degelijk benut.
Boswachtershuis in de winter van '33-'34, met er vóór het uitgezette St. Jozefpaviljoen. |
Als onze jongeman het witte huis in zicht krijgt ziet hij de ruiters, die daar afgestapt waren, weer in het zadel springen. Ze rijden verder het bos in, terwijl de boswachter, want met hem stonden ze te praten, weer zijn huis wil binnen gaan.
"Kijk, Piet, ben je daar al met de duiven!", roept hij als hij de jongeman ziet naderen, je bent al vroeg op de been".
"Wel, natuurlijk, boswachter, mijn duiven willen 's morgens al vroeg los en ik kon ze niet loslaten voor ik deze gevangen had. Ik heb er 12 meegebracht, is dat genoeg?"
Nou, voorlopig genoeg, maar ze zullen weer gauw weg zijn". "Hoe zo? Eet je tegenwoordig duiven? Dat is duur eten".
"Ja, eten doe ik ze ook wel eens, maar ze zijn eigenlijk voor mijnheer. Ik heb er nog een dertig zitten".
"Als ik niet onbescheiden ben, wat doet mijnheer met die duiven? " "Kom even binnen, Hanna heeft nog wel een kopje koffie voor je en dan vertel ik dat tijdens het lekker bakje. Om half elf moet ik op de Mietjesberg zijn en dus hebben we nog wat tijd".
En onder het smakelijke bakje koffie komt dan het hele duivenverhaal. De boswachter heeft een vijftal duivenkistjes met losstaande zijkanten. Boven er op bevindt zich een los deksel met een gat er in, afgesloten met een stuk lap.
Schietpartij Jonkerbosch, 17 Augustus 1924. Rechts, met laarzen, de heer Dobbelman | |
Rustpoze voor de jagers (en het wild!) Op de voorgrond de boswachter met jachthond |
Lachend staat de boswachter op, brengt de duiven naar de kooi en vraagt Piet om mee te gaan naar de Mietjesberg. Hij kan zijn hulp best gebruiken en Piet heeft de tijd. Ze lopen langs de schuur en nemen een stel planken mee waar pijlen op geschilderd staan.
"Dat is voor het paardrennen", legt de boswachter uit, "om half elf moeten alle wijzers in het bos staan".
Al pratend passeren ze de groententuin van de boswachter. Die ziet er heel verzorgd uit.
"Ik zie wel dat je verstand hebt van groenten kweken, boswachter".
"Och, ja, ik heb de tijd er voor. Als onbezoldigd gemeenteveldwachter en boswachter van Dobbelman heb ik tijd in overvloed. Toen ik in 1919 bij mijnheer in dienst kwam (ik had juist 4 jaren soldatentijd achter de rug in Amsterdam en Haarlem), werd ik tuinman op Winckelsteegh. Als je deze weg af loopt naar beneden kom je daar uit. Het goed van mijnheer gaat nog verder tot aan het Maas-Waalkanaal dat ze hierachter aan het graven zijn. Vorig jaar is de boswachter vertrokken en toen vroeg mijnheer mij als boswachter. Na lang nadenken heb ik dat aangenomen. In het begin viel dat nietsdoen erg tegen. Ik kreeg dit stukje grond en in mijn vrije tijd tuinier ik wat. Groeien doet het hier goed, ik heb mest genoeg.
"Dat zie ik wel aan die spruiten daar, jonge wat een knoebels!"
"Ho, ho, ho, die zijn niet van mij, ze zijn van mijnheer. Zulke koolveldjes tref je hier wel meer aan in het bos. Dat is voer voor de konijnen, daar moet ik afblijven. Er zijn ook hier en daar aardappelveldjes. Die aardappelen worden nooit gerooid. Het loof van de aardappelen biedt de beste schuilplaats aan de patrijzen. Het terrein is hier helemaal ingericht op de jacht. Voor in het bos zijn ook nog grasveldjes voor de konijnen. Achter mijn huis is een grote kuil met reeën en herten er in. Een stukje daarvan is weer extra afgemaakt voor wilde en tamme konijnen".
Tijdens dit gesprek zijn beiden al een heel eind de Vossenlaan doorgelopen naar beneden. De boswachter trekt heerlijk aan zijn pijp en begint er meer en meer smaak in te krijgen Piet de geheimen van 't Jonkerbosch te vertellen. Deze laatste geniet van de buitennatuur die hij in de stad moet missen. Intussen hebben ze op verschillende kruispunten van de boswegen een pijl geplaatst.
"Er zitten hier ook veel fazanten", zo gaat de boswachter verder, "als je die wil zien moet je 's avonds eens komen kijken. Dan kun je een fazant zien vliegen, zo'n prachtige vleugelslag heb je nog zelden gezien in de avondzon".
Je woont in een omgeving om van te smullen, boswachter, ik zou wel met je willen ruilen. Zo'n schitterend bos!!"
"Och, kerel, je hebt nog lang niet alles gehoord. Je zult me niet geloven, maar ze hebben hier ook al eens vossen geschoten. Er is hier niet voor niets een Vossenlaan. Die vossen hebben hier een omgeving waar ze naar hartelust kunnen lekkerbekken. Ze lusten evengoed konijnen als diverse soorten vogels. En over vogels gesproken, die zitten er massa's. Om die vogels en vogeltjes niet van dorst te
laten omkomen zijn er in het bos een vijftal drinkvijvertjes aangelegd van beton. Ze zijn verbonden door geulen. Het hoogstgelegen vijvertje pomp ik vol en vanzelf vullen zich dan de andere. Het gebied is nog al groot, nl. 64 ha. en als de vele vogels niet kunnen drinken zouden er heel wat dood gaan, want een beek is hier niet". Het is ondertussen al ongeveer 10 uur en ze moeten nog enkele boswegen, waaronder het Pieperslaantje, aflopen om de pijlen op de afgesproken plaatsen in de grond te zetten. Vanaf de weg door Jonkerbosch slaan ze de weg in naar de Mietjesberg.
"We zullen moeten opschieten" zegt de boswachter want om half elf moet de paardensport kunnen beginnen. Het is nog wel geen echte wedstrijd maar een oefening voor de komende winter. Dan gaat het er soms spannend toe. Deze weg komt uit op de Mietjesberg".
"Kijk ginds", roept Piet verwonderd uit, "een uitkijktoren!"
"Ja, dat is midden op de Mietjesberg. Daar komen wel vijf tot zes boswegen bij elkaar. Het is ongeveer het middelpunt van het Jonkerbosch".
Uitkijktoren op de Mietjesberg |
"Wordt die veel gebruikt, ik bedoel die uitkijktoren?", vraagt Piet. "In de tijd van de patrijzenjacht heel veel. Dan zit altijd één van de jagers boven op de toren, die ongeveer 12 meter hoog is. Als de andere jagers op een troep patrijzen geschoten hebben, kan deze jager de opgevlogen troep volgen en zien waar hij neerstrijkt, gewoonlijk
een honderd meter verder. Hij heeft boven een overzicht over het hele bos en kan op die manier de jagers precies aangeven waar de patrijzen zitten".
Uit de buurt van de Mietjesberg dringt het gehinnik van paarden tot hen door. Als ze op de berg zijn (berg is wat veel gezegd, 't is een verhoging van enkele meters) slaat de torenklok van Hatert half elf.
"Prachtig op tijd, Nuy", roept één van de ruiters, "ls alles klaar?"
"Natuurlijk, mijnheer" zegt de boswachter, "U kunt beginnen, hoor! De pijlen staan er allemaal. De duiven heb ik juist van Piet ontvangen. Voor morgen is het dus ook voor elkaar. Als U er maar voor zorgt dat Piet er morgenavond geen één terug heeft".
"Geen één, hij hoeft er niet op te rekenen", zegt de heer Dobbelman lachend, "vanmiddag nog eens oefenen hoe de geweren dragen. Je maakt de schietschijf wel in orde en zet ook de kleiduiven klaar. Vooruit, mannen, we zullen eens kijken wie hier het eerst terug is. Volg de weg van de pijlen, ik zal het startschot lossen".
Als allen klaar staan, klinkt het startschot en voort stormen de paarden de Mietjesberg af. De hoeveelheid stof verhindert het nakijken. "Zullen we even naar boven gaan?", vraagt de boswachter, omdat Piet zo geïnteresseerd de toren bekijkt.
"Ja, graag".
De toren bestaat uit vier dikke eiken palen van geschilde eikebomen, waarvan het rechthoekige grondvlak zowat het hele bergje bestrijkt. De palen staan twee aan twee, zes meter van elkaar en zijn tweemaal door kruisbalken verbonden. Er zijn twee platforms, halfweg en boven. Eén ladder leidt naar het eerste platform, terwijl een andere ladder in omgekeerde richting de beide mannen naar het hoogste platform brengt. Dit is afgezet door planken en is tamelijk ruim, verschillende vierkante meters. Heel het Jonkerbosch is te overzien, terwijl in de verte de werkzaamheden aan het Maas-Waalkanaal de aandacht trekken. Een voortstormende stofwolk beneden hen geeft de route van de ruiters aan.
Maas-Waalkanaal in wording, Augustus 1924 |
Duiven en kleiduiven schieten, Juli 1925 |
Winckelsteegh, oktober 1870 |
Schakel, jaargang 5 (1955), nummer 2, pp. 10-19