Waar komt de naam «Jonkerbosch» vandaan?

Br. Vertunianus

Bij de oprichting, in het jaar 1935, kreeg ons pensionaat de naam "Jonkerbosch". Het werd genoemd naar de plek waar het verrees; dit in tegenstelling met de meeste katholieke pensionaten, die de naam van hun patroonheilige dragen, en naar analogie van inrichtingen die ook een streeknaam voeren. Eén van de voornaamste redenen daarvan zal zeker geweest zijn de bekendheid die deze naam had in Nijmegen en omstreken. Want iedereen kende het Jonkerbosch", vooral als jachtgebied, waarover U in onze vorige aflevering hebt kunnen lezen.
Wanneer de naam "Jonkerbosch" ontstaan is, is moeilijk te achterhalen. De oudste inwoners van Hatert weten ons te vertellen dat hun vaders en grootvaders het bos al met deze mooie naam aanduidden. Bij het nasnuffelen van de geschiedenis van het vroegere Nijmegen valt ons ook het boekje in handen "Schependom van Nijmegen". Met dit Schependom zijn bedoeld de kerkdorpen Hatert, Neerbosch en Hees. Het boekje is geschreven door verschillende schrijvers, o. a. de bekende Nijmeegse stadsarchivaris van Schevichaven. We vinden daarin opgenomen een ballade van bakker Arnold Tromp uit Hatert. Tussen zijn drukke werkzaamheden door vond hij de tijd om gedichten te schrijven, die dan in "De Gelderlander" of "De Maasbode" werden geplaatst. Hij was secretaris van de vereniging "Dorpsbelang", opgericht voor de drie kerkdorpen. Of de gebeurtenis, die in deze ballade verhaald wordt, op feiten berust is niet uit te maken, maar ze geeft wel op een romantische wijze aan hoe de naam "Jonkerbosch" zou zijn ontstaan.
De ballade is getiteld: "Duckenborg en Hulzene", de namen van twee landgoederen, die reeds in de vroege Middeleeuwen aan de heren van Dukenburg en Huizen in erfleen werden gegeven. Dit gebeurde zeer waarschijnlijk door de Duitse keizer, omdat er in Dusseldorf nog stukken van moeten bestaan. Een nader onderzoek ter plaatse lijkt ons zeer interessant.
De Heer van Dukenburg bezat een landgoed ter grootte van 225 ha, grotendeels bestaande uit bossen, moerassen en weilanden. Hij bewoonde het kasteel Dukenburg, een adellijk slot. Bij het beleg van Nijmegen door Karel de Stoute, in 1473, heeft deze een tijd op het kasteel doorgebracht, terwijl zijn troepen in de buurt hun tenten opsloegen. Toen de Fransen in November 1794 Nijmegen belegerden, herbergde Dukenburg weer een aanvoerder van een vijandelijk leger, nl. generaal Souham. De Franse soldaten vernielden de bossen voor warmte- en kookdoeleinden.

Bij het kasteel Hulzen behoorde eveneens een landgoed dat niet zo groot was, maar volgens de beschrijvingen Dukenburg verre overtrof in natuurschoon. Het goed bestond uit prachtig aangelegde tuinen met grachten en bruggetjes, verder bossen, moeras, weilanden en heidevelden.
Uit de ballade blijkt dat de bewoners van beide kastelen als goede vrienden bij elkaar soms te gast waren. Dat er echter ook wel eens oorlog tussen beide was (en welk kasteel voerde in de Middeleeuwen geen oorlog!) moet nog te zien zijn in de muren van Dukenburg. Men heeft daarin loden kogels gevonden van 3 tot 4 cm lengte en een vinger dik, die afgeschoten zouden zijn van uit Hulzen.
In welke tijd het verhaal zich afgespeeld heeft is ons niet bekend. Laten we de dichter nu aan het woord.

Duckenborg en Hulzene

(Ballade)

Het aadlijk slot van Duckenborg
    Licht hel in kaarsenglans;
Daar wenkt genot, en alle zorg
    Verdwijnt bij spel en dans.

Des minstreels lied, de harpentoon,
    Weerklinkt op 't blij festijn
En 't gouden nat wordt gul geboôn,
    Geteeld aan "Vader Rijn".

Zie edelvrouw in goudbrocaat,
    En ridder in fluweel,
Getooid, gesierd naar rang en staat,
    Neemt aan de vreugde deel.

Des gastheers brein, door wijn ontgloeid,
    Zint, hoe men vriend en gast
Door blijden kout en kwinkslag boeit,
    Die koenen ridders past.

"Zeg Hulsene, gij wilde snaak,
    Hoor mij, Noy's¹ rappe spruit,
Als gij verdwaalt bij 't jachtvermaak,
    Hoe komt ge uw bosschen uit?

Hun looverdak is dicht en groot
    Geen koene jagersman
Zo hem zijn brak² geen hulpe bood,
    Den weg daar vinden kan."

– "Hoogeedle heer" zegt Rolof fier,
    "Drijft gij met mij den spot?
Ook zonder hulp van mensch of dier,
    Vind ik den weg naar 't slot.

Ja, breng mij waar, op vaders grond,
    Geblinddoekt daadlijk heen;
Ik noem de plaats, en doe u kond
    Den weg naar Hulzens steen.

Neem dus de proef maar op de som.
    Ik ben er toe bereid;
Gij twijfelaars, maakt voort, en kom,
    Gaat mee, verzuimt geen tijd.

Doch 't loon ervoor, zoo ik die taak
    Behoorlijk heb vervuld,
Wat is dat, Heer? Door deze zaak
    Draagt Duckenborg een schuld!"

– "Als gij dat werk en zonder fout,
    In waarheid hebt volbracht,
Vraag wat ge wilt en, is 't ook stout,
    Het zij u toegedacht."

Een sluier bindt men voor zijn oog,
    Springt dan op 't edel ros;
En 't riddertal in 't donker toog
    Met hem naar 't dichte bosch.

Zij houden halt; in 't donker woud
    Wordt 's jonkers oog ontbloot.
Hij spiedt in 't rond naar struik en hout,
    En wat den mond ontsproot.

"Zie makkers dat ik weet waar 'k ben,
    Bewijs ik u al ras;
Een pijlscheut verder staat een den
    Op 't plein van weeldrig gras.

Dat plekje heet, in 's vaders mond,
    Het rustoord na de jacht;
Daar wijlt hij vaak in d'avondstond,
    En smaakt der wouden pracht.

Komt volg mij en ik breng u dra,
    Eer gij er zelf aan denkt,
Naar 't feest terug, waar vriend en ga
    Het blijde welkom wenkt".

Hij spoort zijn ros, en 't vurig dier
    Door 't dichte loover rent;
Des meesters hand wijst koen en fier
    De paden, lang gekend.

En 't riddertal in staat en pracht,
    – Och arme – ziet besmeurd
Den rijken tooi; de kostbre dracht
    Wordt jammerlijk verscheurd!

Zij zien, op 't slot weer aangeland,
    Die kleeding, straks zoo mooi,
Voor goed vernield; geen nijvre hand
    Herstelt meer vouw en plooi.

En Hulzens zoon, die 't eerlijk wint,
    Vraagt 't loon voor Zijne daad.
Zijn vurig oog zoekt 's Slotheers kind,
    Voor wie het harte slaat.

"Eisch wat ge wilt, en neem het dan,
    Uw woord hebt gij gelost;
Ook Duckenborg, als edelman,
    Houdt dit wat het ook kost."

De jonker buigt zijn knie ten val,
    Zegt: "Heer, deez' wensch niet stuit;
Geef Ada mij, en Hulzen zal
    Blij jublen om de bruid!"

– Dat loon is groot, doch toegestaan,
    Neem dus die gij bemint;
Met u gewis op 's levens paan
    Zij veilge wegen vindt."

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Der eeuwen reeks heeft steeds de faam
    Van Rolofs daad bewaard;
En "jonkheerbosch" is sinds de naam
    Van 't bosch, dat bleef gespaard.

Arn. Tromp

 

¹)  Noy van Hulzene. Omstreeks 14e eeuw.
²)  jachthond.

"Si non è vero, bene trovato", zouden we hierbij kunnen aantekenen: als het niet waar is, is het toch aardig gevonden.
Wat is er nu nog van Dukenburg en Hulzen over?
Beide landgoederen zijn dikwijls in andere handen overgegaan. Dat weet Hein van Wezel, een joviale boer van 74 jaar, ons haarfijn te vertellen, als we er hem naar vragen. Hij woont al van jongsaf op de Vossendijk vlak bij de Dukenburg en vertelt er graag over. Hij was zelfs zo bevriend met een van de eigenaars van Dukenburg, dat hij eens, na een bezoek aldaar, niet al te best meer de weg naar huis onder zijn voeten kon houden. Zijn vrouw vindt dat hij zulke dingen toch niet behoeft te vertellen, Door een ongelukkige beenbreuk zit hij al 8 jaar vast aan zijn stoel, zo te zien nog in de kracht van zijn jaren. Hij heeft dus alle tijd om ons lang aan de praat te houden. In zijn jonge jaren kende hij elke weg door het bos van Dukenburg en durfde er zelfs 's avonds in t donker doorheen. Iets wat hem maar weinigen nadeden vanwege de spoken. En over spookgeschiedenissen gesproken... een kolfje naar de hand van de stropers!

Als we informeren naar benamingen in het Dukenburgse, dan komen er vlot een 25-tal namen als een waterval over ons heen, waarbij we ons weer het woord "broek" herinneren uit de aardrijkskundeles van zoveel jaren geleden, en dit woord voor ons een nieuwe betekenis kreeg: moerasland.
En vissen dat hij er gedaan heeft! Met gebaren geeft hij de emmers en kuipen vol paling aan die uit het kanaal kwamen. Nee, paling lustten ze op de duur niet meer! Die werd verkocht in een Haterts café, je verdiende er dan vanzelfsprekend geen cent aan.
Hein vertelt over de varkens die er gehouden werden en vrij overal rondliepen en rondwroetten. Op het teken van de torenklok verschenen de meeste wel in de buurt van het kasteel om gevoederd te worden. De baas wist op de duur zelf niet hoeveel hij er had. Het was dus geen wonder dat er af en toe een biggetje bij de arme Hatertse boeren terecht kwam, zij het niet altijd secundum Lucam.
In de winter stond bijna alles onder water. De Maas bij Heumen kwam zo hoog dat het overtollige water in deze streken geloosd werd en tot aan de Teersdijk stond. Na de Maaskanalisatie is dat water weggebleven en kon men er aan denken de Dukenburg te gaan ontginnen. Er zijn nu weilanden, bouwland en vooral veel boomgaarden, ongeveer 68 ha. Het gebied is eigendom van de gemeente Nijmegen en wordt geëxploiteerd door een maatschappij. Enkele boeren hebben er een stuk grond gehuurd. Het kasteel is boven door twee huisgezinnen bewoond terwijl het benedengedeelte ingericht is als fruitbewaarplaats. Het kanaal van de Dukenburg, 25 meter breed en een 600 meter lang is als viswater erg gewild. Vroeger was het een ideale schaatsgelegenheid. Nu is het begroéid met riet en de gemeente heeft er veel waterlelies in geplant. Een mooi stukje natuurschoon!

Het kasteel Hulzen heeft de tijden niet overleefd en is in 1887 afgebroken. Hein vertelt ons dat enkele binnendeuren van het voormalige kasteel nog in verschillende boerderijen te zien zijn. Met het kasteel verdween ook de zorg voor de tuinen, zodat het geheel gedurende de laatste 70 jaren verwaarloosd werd en in een wildernis veranderde. Sic transit gloria mundi!
Bij de Hatertse mensen leeft de herinnering voort aan de Vrouwe van Hulzen, gered door de inwoners van Hatert toen zij, na een jachtpartij, met paard en al dreigde weg te zinken in het moeras. Allen vormden een menselijke ketting en trokken haar er uit, Als dank kregen ze het recht om hun vee te weiden op een stuk gronds van een uur gaans". Dankbare herinnering!
Met de belofte nog eens te komen praten over "wat eens was", bedankten we Hein. Het mooie weer lokte ons tot een fietstocht door de Dukenburg, waar we een uur lang ronddwaalden en even langs het kanaal van Dukenburg uitrustten.
Om daarna Hulzen te bereiken gingen we de Hatertse brug over, want het Maas-Waalkanaal scheidt thans de twee oude leengoederen. We vonden inderdaad een wildernis, we kwamen er slechts met moeite door. Graag hadden we nog even gekeken op de plaats waar het kasteel gestaan heeft, maar met geen mogelijkheid konden we de plek bereiken. De bruggetjes nodigden ons niet uit tot een overgang... het houtwerk verrot en onbetrouwbaar, een nat pak hadden we er niet voor over! Inderdaad: sic transit... Waar was die mooie plek, waar ieder het uitzicht genoot op het eendenpaleis, die plek, aangeduid met de idyllische naam 6/100, een aardige woordspeling: cent sous six = sans soucis = zonder zorg = onbezorgd! Helaas, ook dat "was eens"! We fietsten slechts tussen en over braamstruiken, alles verwilderde natuur..., en keerden terug over de weg, die eertijds de Jonker ging, die "Jonkerbosch" zijn naam bezorgde.

inhoud volgende deel Schakel, jaargang 5 (1955), nummer 3, pp. 21-27

StatCounter