Jonkerbosch –––––––––––––––
Groei en Bloei (1)
Br. Vertunianus
Komst der Broeders van Liefde in Nederland
In het jaar 1893 zes en tachtig jaar na de stichting van de Congregatie der Broeders van Liefde te Gent (België), vestigden deze Broeders zich voor het eerst in Nederland en wel in Stratum bij Eindhoven. Het vervallen kasteelgoed "De Heihoef" werd er betrokken. De behuizing was dus niet veel goeds, maar gelukkig was ook het omliggende, bosrijke gebied van circa 40 ha aangekocht. De tegenwoordige naam "Eikenburg" zegt ons genoeg: vele eikebomen vormden in die tijd het merendeel der bossen. Men begon met de oprichting van een pensionaat voor "jongeheren". Al heel spoedig meldden zich ook jongens aan die Broeder van Liefde wilden worden en in de kronieken vinden we dat er even na 1900 een vleugel werd aangebouwd voor honderd juvenisten.
Er zat groei in deze nieuwe buitenlandse loot van de Congregatie. Het Hoofdbestuur te Gent besloot al gauw tot het oprichten van twee grote verplegingshuizen voor krankzinnigen in Nederland. In 1907 begonnen onze Broeders in Huize St. Servatius te Venray en in 1913 trok een groep Broeders naar het St. Bavogesticht te Noordwijkerhout. Na de eerste wereldoorlog kwam het Lager Onderwijs aan de beurt en kregen Tilburg (1924) en Kaatsheuvel (1929) kloosters en scholen. In 1929 vertrokken ook de eerste Nederlandse missionarissen naar de Oost. Een ander werk nl. de opvoeding van minderbegaafde jongens, vroeg nog om een tehuis. In België hadden onze Broeders op dit terrein reeds jaren gewerkt. Huize St. Jozef te Zwijnaarde bij Gent was in onderwijskringen (in het bijzonder in B.L.O.-kringen) van Nederland en België toen een welbekend instituut. Daar genoten lichamelijk gebrekkige en moeilijk lerende kinderen een goede verzorging en prima aangepast onderwijs.
Ontstaan van Pensionaat Jonkerbosch
In Nederland werd de stad Nijmegen met haar mooie omgeving uitgekozen om een dergelijke stichting in het leven te roepen. Onze toenmalige Generale Overste, Vader Philemon, reisde in de jaren 1930 en 1931 regelmatig naar de Waalstad om de voorbereidende besprekingen bij te wonen en uit te zien naar een geschikt bouwterrein in de buurt.
De Heer G. Braam,
van het aannemersbedrijf N.V. Berntsen en Braam te Nijmegen, was in deze vertrouwensman van de Generale Overste. Men beweert dat het Prof. Mr. W.J.A.J. Duynstee C.S.S.R. van de R.K. Universiteit geweest is, die de Heer Braam aan de Generale Overste voorstelde als dè man, waar hij zich gerust op kon verlaten. Hoe het ook zij, de Heer G. Braam heeft het opgeknapt. Hij vond een stuk grond tussen Nijmegen en Malden (gemeente Heumen), zeer geschikt voor bouwterrein. Het was een gebied van wel 40 ha bos, gelegen aan de rechter kant van de Mookse baan als men van Nijmegen komt. Toen bij nadere bespreking bleek dat de Generale Overste per se in Nijmegen wilde bouwen, ging de Heer Braam verder zoeken. Hij nam contact op met de Heer P.Th.H.M. Dobbelman. Deze bezat het jachtgebied "Het Jonkerbosch", groot ongeveer 100 ha, waarvan 64 ha bos. Een gedeelte van dit gebied, gelegen tussen de Weg door het Jonkerbosch en de Mollenhutseweg (18 ha) werd in het huis van boswachter Th. Nuy, door G. Braam gekocht. De koopakte werd op 2 mei 1932 gesloten voor notaris Aug. van Schuylenburch te Nijmegen tussen Vader Generaal Philemon en de Heer P. Dobbeman, zeepfabrikant te Nijmegen, lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal.
Situatie-tekening |
Gezien in deze notariële akte bepaald was dat de koopsom betrekking had op precies 18 ha, werd er tevens bij bepaald dat er na opmeting van het terrein bijbetaald of teruggestort zou worden. Het bleek dan ook dat het
stuk grond bijna 5000 m2 groter was dan de ruw geschatte 18 ha. De gekochte strook grond was ongeveer 1000 m lang en 200 m breed, met van voor tot achter een hoogteverschil van 8 tot 9 m. De achter-uitgang was erg smal en bedroeg nog geen 10 m. Verschillende keren heeft de Generale Overste nog geprobeerd om achter een stuk bij te kopen van Dobbelman, maar deze was niet te bewegen. Hij had daar op het naastgelegen terrein eens een houtsnip geschoten (nogal zeldzaam voor jagers) en hij hoopte nog steeds op snippen!! ... Geen denken aan dat die grond verkocht zou worden. Er is echter nooit meer een snip gezien!
Gelukkig lukte de koop aan de andere kant wel. Boer Hermsen wou zijn grond met bijbehorend huis van de Steenakker (zo heette het terrein) wel kwijt voor een zoet prijsje. Voor dezelfde notaris werd de koop gesloten tussen Hermsen en G. Braam. De grond werd zo op 28 februari 1933 vergroot met 2.2045 ha. Het huis zou weldra bewoond gaan worden door Th. Nuy, de boswachter, want het zijne zou aan afbraak ten prooi vallen.
De gekochte stukken grond maakten dus deel uit van de streek, die van ouds de naam Het "Jonkerbosch" droeg. Het was vrij logisch dat het op te richten pensionaat deze mooie naam overnam.
Begin van de bouw
Intussen had de Heer Jos. Bekkers, architect te Haarlem, opdracht gekregen voor het maken van de bouwtekeningen van de school en de beide paviljoenen. In september 1933 kwamen bestek en tekeningen klaar. Door de goede relaties met G. Braam kreeg NV, Berntsen en Braam's aannemersbedrijf, Graafseweg Nijmegen, de bouwopdracht op 8 november. Binnen 15 maanden moesten school en paviljoenen opgeleverd worden. Het contract voor de bouw (fl. 211.200,-) werd eerst 19 februari 1934 opgemaakt en getekend, wat wel tekenend is voor de goede verstandhouding.
20 November 1933 werd een aanvang gemaakt met de bouw. Herman Braam, een broer van G. Braam, trad op als uitvoerder. Hij had zijn sporen reeds verdiend op diverse grote bouwwerken o.a. het ziekenhuis van Nijmegen, alle huizen van de Javastraat, garage Mol, het klooster Nebo van de paters Redemptoristen, het St. Jozefziekenhuis te Eindhoven, het Albertinum, het Dominicanenklooster in Zwolle dat na de brand door Braam werd hersteld en het Pedologisch Instituut te Hengstdal. Jonkerbosch kon niet aan betere handen toevertrouwd worden.
Het te gebruiken materiaal, zoals grind en zand, kon gemakkelijk aangevoerd worden door het Maas-Waalkanaal, dat reeds enkele jaren in gebruik was (1927). Menig schip met kiezel of zand is bij de kade in Hatert gelost. De stenen werden aangevoerd uit Maastricht: de Belvedère leverde de mooie platte metselstenen, die gebruikt zouden worden voor het buitenmetselwerk.
Gedeelte van Jonkerbosch in 1933 |
Het gekochte huis voor Nuy was intussen opgekalefaterd. De voorgeschreven aannemers- en opzichtersketen bleken niet nodig te zijn. Het boswachtershuis, reeds verlaten door de familie Nuy, bood een zeer goede vervanging. De afbraak werd dan ook tot de oplevering uitgesteld.
Het uitgezette St. Jozefpaviljoen naast het huis van Nuy |
Rattenplaag...
Enkele veranderingen in het huis waren nodig, o.a. werden de bedsteden uitgebroken. Telefoon was al aanwezig. Een bijna onoverkomelijke hindernis vormden de vele ratten, blauwe bosratten, kleiner dan de bekende bruine ratten. Het was de boswachter niet gelukt deze beesten uit te roeien. Hij vertelt er nu nog over hoe de deuren steeds toegehouden moesten worden en hoe hij er jacht op maakte met zijn jachtgeweer. Hij voerde ze op een plekje bij het huis en zat zelf op de bank onder de boom. Hij hoefde niet lang te wachten, er zaten er z6 een twintig, dertig! Als er voldoende bijeen waren klonk een schot en weg stoven de ratten, hun dodelijk getroffen vriendjes achterlatend. Hij schoot ze van de dakgoot en vaagde ze weg van de deel! Gelukkig is er nooit een rat in de wieg geweest, de deur van de deel werd angstvallig dicht gehouden. Toch kroop er wel eens eentje over de tafel bij een kleine nalatigheid. Als hij 's winters op zijn kousen, gewapend met 'n zaklantaarn, naar de deeldeur sloop en de deur plots openrukte, zag hij er tientallen in de lichtstraal van zijn zaklamp. Nee, die beesten waren niet uit te roeien...
Het begon dus al goed! De werklui maakten tijdens de bouw een grote rattenval met een zware steen. Op die manier zijn er veel ratten om zeep geholpen. Maar hun aantal was tè groot. Wageningen werd te hulp geroepen en toen slaagde uitvoerder Braam er in de ratten te vernietigen.
Ook de opzichter van architect Bekkers, de heer G. van Veen, kreeg een kamer in het huis: Alle tekeningen zijn door hem ter plaatse gemaakt. Van Braam kreeg de opzichter een huis in de Marterstraat, dat hij op 1 november betrok. Thans woont hij nog in Nijmegen, ondertussen zelf architect geworden.
De aanwezige garage bij het huis (thans nog garage, maar verplaatst) kon goed gebruikt worden. Slechts twee keten waren nog nodig: een voor de materialen, die droog moesten staan, en een andere als schaftgelegenheid voor de werklui.
Gevaarlijk spel!
Om aan het onmisbare water te kunnen komen lag het voor de hand dat er een pomp geslagen werd in de grote diepe kuil naast en achter het huis, nu speelkuil van zaal 5. Deze kuil was in die dagen wel drie keer zo groot als thans en reikte tot aan de Vossenlaan. Aan de helling van het terrein is dat nog te zien. Voordien bood de eveneens hellende Vossenlaan met de kuil een ideale speelgelegenheid voor de zoons van de heer Dobbelman. Ze hadden grote wielen laten maken (groter dan zij zelf), die twee aan twee verbonden waren. Ze konden in het wiel staan, gespten hun voeten vast, terwijl ze aan de bovenzijde twee handvaten omklemden. En dan… vlogen ze met een vaartje de laan af, rakelings langs de diepe kuil en de vele bomen. Ze lieten zich lekker uitrollen! Geen wonder dat ze ook wel eens in de kuil terecht kwamen.
In deze kuil nu plaatste men een benzinemotor in een klein hokje. Die motor pompte het water op en zorgde voor druk. Men hoefde slechts buizen aan te leggen en slangen aan te sluiten.
Betonwerk: kelder van de school (op de achtergrond het huis van de boswachter) |
Fundering van de school |
Vlechtwerk begane grond St. Jozefpaviljoen |
De terreinen moesten eerst bouwrijp gemaakt worden door het verwijderen van opgroeiend hakhout. Waar school en St. Jozefpaviljoen zouden verrijzen was dat niet zo veel, maar de plek van het Mariapaviljoen stond echter vol eiken-hakhout. Het speelveld was grotendeels bos, dat helemaal moest verdwijnen.
Langs de weg van het boswachtershuis naar Mietjesberg stonden veel Amerikaanse eiken, waarvan er nu nog enkele staan met weggezonken stam in de kunstmatig aangelegde helling.
Konijnenbout op het werk
Het aantal werklieden bij de bouw beliep ongeveer veertig, meestal Nijmegenaren. Voor het grondwerk en als opperlui waren Groesbekers in dienst; metselaars zocht men 't liefst in Wychen. De Groesbekers waren overdag harde werkers en 's nachts geduchte stropers. Idealer plek dan het Jonkerbosch hadden ze zich niet kunnen indenken! Wildbraadleveranties bij het werk verzekerd. De enige moeilijkheid was bij de boswachter (onbezoldigd rijksveldwachter) niet in de gaten te lopen, maar dat was de mannen wel toevertrouwd! Regelmatig werden 's middags de strikken nagelopen tijdens de schafttijd, de boterham in de hand. Dat er op zekere dag een agent op wacht stond langs de Mollenhutseweg was een verrassing die roet in het eten dreigde te gooien. Maar ja, je bent Groesbeker of je bent het niet! Op een vraag van de politieman of die konijnenstrikken
van hen waren kwam prompt het antwoord: "Da's toevallig, ik heb het er net met Kobus over, wat zouden dat toch voor dingen zijn?!!"
Nee, hij liep er niet gauw in, die grootste stroper van Groesbeek.
Er werden in alle geval heel wat konijnen gevangen, hazen was maar een zeldzaamheid. Deze laatste zaten meer in de bossen over het kanaal, in de buurt van St. Walrick, het tegenwoordige verkennerskampement. Maar ook die hazen zaten niet veilig, al was het ver weg! Dat de uitvoerder op zekere morgen bij het binnengaan van het pomphokje met zijn hoofd tegen iets zachts aanstiet en bij het ontsteken van het licht bemerkte dat er vier hazen hingen, wees er op dat men die verre tocht 's nachts gemaakt had.
De afrastering van de gekochte terreinen was reeds in de zomer van 1933 gereed gekomen. Nuy, nog steeds in dienst van Dobbelman en dus met het nagaan van het hele terrein belast, ondervond er wel narigheid van. Voor het gemak plaatste hij twee ladders tegen het gaas om niet te moeten omlopen.
Schakel, jaargang 7 (1957), nummer 2, pp. 13-20