Jonkerbosch –––––––––––––––
Groei en Bloei (7)
Br. Vertunianus
1942: Gedeeltelijke bezetting door de Duitsers
Regeren is vooruitzien
Bij de mutaties van augustus 1941 is reeds vermeld, dat Jonkerbosch zijn eerste econoom kreeg in de persoon van Br. Palmace. De tijdsomstandigheden maakten het blijkbaar noodzakelijk, dat er een broeder-econoom benoemd werd. Tevens was Br. Palmace tot onderoverste aangesteld. Voor een groot gedeelte is het aan hem te danken, dat de economische situatie (en met name het voedselprobleem) niet in het honderd is gelopen. Zijn vooruitziende blik deed hem zoveel mogelijk de reserves van magazijnen en keukenprovisiekasten sparen. Als hij maar ergens kans zag, wist hij zijn voorzorgen te nemen door inkopen te doen, waar het maar mogelijk was.
Zo worden in september 1941 een hoeveelheid klompen ingeslagen, die later zeer goed van pas komen, zo gauw het schoeisel schaarser wordt. Ook de tuinlui, die onder leiding van Br. Constantianus werken, kunnen met klompen hun schoenen een langere levensduur verschaffen. In maart 1942 weet de econoom door een gelukkige samenloop van omstandigheden een partij dekens te krijgen, terwijl een maand later door de aankoop van lakens en kussenslopen de slaapgelegenheid van de jongens veilig wordt gesteld.
Wat de voedselvoorziening betreft, denkt men er op tijd aan ze goed te laten functioneren. Omdat de melk steeds slechter wordt (de verplichte afroming is daar schuld aan en niet de fabriek), tracht men dit euvel te ondervangen door het inslaan van een partij erwten, zodat van tijd tot tijd erwtensoep gegeven kan worden in plaats van pap. De eigen groententuin levert een behoorlijke hoeveelheid groenten. De uitdunning van de bossen voorziet Jonkerbosch van een stapel brandhout, die later uitstekend van pas komt.
Omdat het aantal jongens nog gestadig groeit, gaat men de capaciteit van de zalen opvoeren tot 30. Eind november is het aantal jongens opgelopen tot 107. Gelukkig kunnen er nog een stel bedden gekocht worden, die eind 1942 alle bezet zijn, als het pensionaat het record-aantal van 118 bereikt.
Het jaar 1942 wordt voor Jonkerbosch in hoofdzaak getekend door een viertal gebeurtenissen: het overlijden van Br. Ricfried, de opening van huize "De Winckelsteegh", het oprichten van een afdeling voor onze oudere jongens in huize "St. Paschalis" te Oostrum en de bezetting van school en paviljoenen door de Duitse Wehrmacht.
Overlijden van Br. Ricfried
Br. Ricfried, ziekenbroeder |
A. Vermeer, huisarts |
De Opening van huize "De Winckelsteegh"
Op de avond van 16 maart, om acht uur, komen Mej. Geldens van de Nijmeegse kinderpolitie, Dr. van Vught en Mr. Boelaers, resp. voorzitter en secretaris van het R.K. Liefdewerk der Kinderbescherming, op bezoek om hun nood te klagen over de erbarmelijke toestand van de jeugd in het overvolle politiebureau. Hun verzoek is of er in Jonkerbosch geen plaats kan ingeruimd worden voor een aantal van die gedetineerden. Eenzelfde verzoek werd al eerder gedaan door Prof. P. Duynstee aan de Provinciale Overste. Overtuigd enerzijds dat hier moet geholpen worden, anderzijds dat een dergelijk werk geheel ligt in de lijn van onze Congregatie, wordt in principe besloten hulp te bieden. Op Jonkerbosch zelf mag dit echter niet gebeuren om de naam van ons pensionaat te ontzien. De aandacht van het bestuur valt dan op de leegstaande villa van de Heer P. Dobbelmann "De Winckelsteegh" te Hatert, zowat een kwartier gaans van ons hoofdgebouw gelegen. Op die manier kan de nieuwe stichting juridisch één communiteit uitmaken met Jonkerbosch. Met de Heer Dobbelmann wordt een huurcontract voor vijf jaar afgesloten. De huur zal betaald worden door het departement van Justitie, dat ook de restauratiekosten op zich neemt en verder de gebruikelijke vergoeding per verpleegde uit zal keren.
Huize "De Winckelsteegh" in vroeger dagen
Om hierover iets meer te weten zijn we nog eens te rade gegaan bij onze gepensioneerde tuinman, de heer Th. Nuy. Na zijn soldatentijd beëindigd te hebben kwam hij in dienst van de heer P.Th.H.M. Dobbelmann op diens zomerverblijf "De Winckelsteegh" te Hatert. Hij kreeg daar de zorg voor de siertuin, de moestuin en de bossen, terwijl hij in de kost ging bij een familie aan de Hatertseweg. In 1921 trouwde Nuy en kreeg van Dobbelmann als woning toegewezen het tuinmanshuis van "De Winckelsteegh".
In de winterdag stond de villa leeg, maar in de zomer en soms al vroeg als het voorjaar mooi was, kwam de familie Dobbelmann naar het zomerverblijf. De dienstbodenstaf ging volledig mee, zodat het een hele verhuizing werd vanaf de Burg. van Schaeck Mathonsingel, waar de familie destijds woonde.
Winckelsteegh, oktober 1870 |
Winckelsteegh was bekend om zijn mooie vijvers en rustieke bruggetjes van teakhout, die regelmatig jaarlijks geteerd werden. "Huize Hulzen", dat er aan grensde en er één geheel mee vormde, behoorde eveneens tot het gebied van de Dobbelmanns. Ook daar trof men vijvers en bruggen, het kasteel Hulzen was echter sinds 1887 afgebroken.
Die vijvers zaten vol vis (karpers) en het was een lust om daar te hengelen. Dobbelmann hield er veel eenden en ganzen. Van de roeigelegenheid door de vijvers werd een druk gebruik gemaakt. Voor de boten was er een boothuisje gemaakt langs de vijverkant. Dicht bij de villa bevond zich een grote volière met wel een tiental afdelingen voor diverse soorten vogels. Buiten de zorg voor de tuinen kreeg Nuy ook de leiding over het andere werk. Behalve wat zomerpersoneel, hielp een jongen van een jaar of 16 bij de verzorging der dieren.
Annex de tuinmanswoning was de paardestal gebouwd, waarin het eigen paard en verschillende gehuurde paarden uit de stadsmanege onderdak vonden. Want er werd nog al eens aan paardrijden gedaan. Het voederen en verzorgen dezer dieren was eveneens aan de tuinman toevertrouwd. Steevast werd er elke morgen gezadeld en voorgeleid en bij thuiskomst behoorde Nuy weer in de buurt te zijn om de paarden te stallen.
De familie bezat verschillende auto's (de heer Dobbelmann stelde er prijs op zijn auto ter beschikking te stellen als bv. de bisschop naar Nijmegen kwam) die natuurlijk ook bijgehouden moesten worden.
Dit was dan meer het werk van het ander personeel, aangezien Nuy, ondanks het aandringen van Dobbelmann, nooit leerde rijden, dat zou hem enkel nòg meer werk bezorgd hebben.
In 1927 eindigde de jaarlijkse verhuizing naar het zomerverblijf. Ondertussen was het Maas-Waalkanaal gereed gekomen en dit onttrok zo veel water aan de vijvers, dat ze geen water meer hielden.
In dat jaar werd de villa verhuurd aan een oud-zeeman, een zekere Mulders, die de belangstelling van de stadsmensen voor Winckelsteegh kende en daar wel een kostwinning in zag. Hij richtte daarom in de villa een pension in, tevens kreeg hij een volledige vergunning en maakte van de tuin een theetuin. Hij noemde het gebied toen: "Theetuin Jonkerbosch". In de bossen van Winckelsteegh kregen de mensen tot 9 uur 's avonds toegang, in de theetuin nog langer. Vele mensen maakten in dit eerste jaar een dankbaar gebruik van de geboden gelegenheid om Winckelsteegh eens te zien. Men had er al zo veel van gehoord en nu was het op eens vrij! Ze kwamen per koets, per fiets of te voet. Het tweede jaar verminderde de belangstelling en het derde jaar kon Mulders de huur zelfs niet meer opbrengen.
Intussen bleef Nuy doorgaan met het zorgen voor de tuin en de bossen, terwijl Dobbelmann zijn loon uitkeerde. Toen het met de exploitatie van de theetuin misliep, ging de tuinman het boswachtershuis van "Het Jonkerbosch" bewonen. Als boswachter van "Het Jonkerbosch" had hij veel minder werk dan als tuinman op "De Winckelsteegh", zodat het "nietsdoen" in het begin erg verveelde. Mulders werd door de deurwaarder buiten het theehuis gesloten. Nuy heeft nadien nog een tijd lang de kippen verzorgd die er door Mulders gehouden werden, totdat de inboedel publiek verkocht was.
Villa Winckelsteegh, met paardenstallen en tuinmanswoning (beide laatste onder één dak) |
Na de dood van de heer en mevrouw Dobbelmann (in dezelfde week van augustus 1934) werd "De Winckelsteegh" verwaarloosd. Het was dan ook geen wonder, dat in 1942 een grondige restauratie nodig was.
In deze tussenperiode wordt het stoffelijk overschot van Luitenant-Generaal Meyer naar Winckelsteegh overgebracht. Deze in 1845 overleden generaal was een vroegere bezitter en bewoner van "De Winckelsteegh". Hij had o.a. dienst gedaan in het leger van Koning Willem I bij de Tiendaagse Veldtocht (1831) in België. Na zijn dood werd hij begraven op het kerkhof van Hatert (thans speelplaats van de jongensschool). De fundamenten van het naastgelegen kerkje (kapelletje) bevinden zich onder deze school. Nog steeds zijn op de speelplaats enkele grafstenen te zien, waar de jeugd van Hatert dagelijks op speelt. De inscriptie van deze stenen is onleesbaar geworden. Omdat rondom het graf van de generaal een hekje was geplaatst, is deze grafsteen nog geheel gaaf en leesbaar te vinden tegen de schuine helling van een Winckelsteeghse vijver.
Grafsteen van Generaal Meyer Tekst: Hier ligt begraven De Luitenant Generaal Jonkheer A.F. MEYER Geb. 4 sept. 1768 Gest. 8 febr. 1845 Zijn assche ruste in vrede | |
De ombouwing en de inrichting van Winckelsteegh
De ombouwing geschiedt door de firma Berntsen en Braam, met medewerking van de firma Merx en Boerboom voor verwarming en sanitair. De firma Beukering zorgt voor de electriciteit en de firma Tesser voor de schoonmaak. Als gevolg van de tijdsomstandigheden en mede door de schaarste aan materiaal, vlotten de werkzaamheden niet naar wens. En zo wordt het eind augustus voordat alles voldoende voor elkaar is. De laatste zondag van deze maand (30 aug.) komt de pastoor van Hatert het huis inzegenen. Dinsdag daarop, 1 september arriveert het eerste dozijn jongens, afkomstig uit het doorgangshuis "Welkom" te Arnhem.
Uitgeleide na de inzegening |
Vanaf het begin wordt aan een strenge tucht de hand gehouden op advies van "Welkom" te Arnhem en worden de ramen met kettingen beveiligd om ontvluchting te voorkomen. In 1943 worden deze weer verwijderd en krijgen de jongens meer vrijheid. Het onverwachte resultaat is: 4 ontvluchtingen in het gehele jaar, tegen 17 in de vier maanden van 1942.
Er wordt onderwijs gegeven aan de jongeren, terwijl de ouderen bij de boeren in en om Hatert gaan werken tegen betaling in natura: een welkome aanvulling van het gerantsoeneerde.
Op zaterdag, 28 november, reist Mgr. Mutsaers, bisschop-coadjutor van Den Bosch, naar "De Winckelsteegh" om de stichting plechtig in te zegenen.
Het aantal jongens stijgt inmiddels tegen het einde van het jaar tot 25, waarmee alle beschikbare plaatsen bezet zijn.
De oprichting van een tehuis voor Oud-leerlingen
Aanvang 1942 telde Jonkerbosch 107 leerlingen, terwijl de paviljoenen maar voor 72 bestemd zijn. Reeds was in 1941 een afzonderlijke groep, zaal 5, in het hoofdgebouw ondergebracht om plaats te winnen. Het aantal aanvragen voor nieuwelingen blijft voortdurend aanhouden. Van de andere kant zitten we met een aantal oudere jongens, die voor hun leven op een inrichting blijven aangewezen. Ze nemen de plaatsen in, die beter aan jongeren kunnen worden gegund.
De grote moeilijkheid is: Waarheen met die oud-leerlingen? In de pinksterweek komt de gedachte op, daarvoor een vleugel in te ruimen van ons noviciaat, huize "St. Paschalis" te Oostrum bij Venray. Bij de Provinciale Overste valt dit plan in goede aarde, evenals bij de Overste, Br. Ursicus. Na de grote vakantie wordt het plan verwezenlijkt; tien jongens van bij en boven de 17 jaar trekken er op 7 september naar toe. De bedoeling is dat daar geen onderwijs gegeven wordt, maar wel, dat naast een goede verzorging, de jongens ook nuttig worden beziggehouden. Het is een eerste begin van een inrichting voor grotere en volwassen debielen uit de meer gegoede stand. De aldus vrij gekomen plaatsen zijn weer onmiddellijk bezet. Maar we zouden nog meer in het nauw gedreven worden!
Achterzijde van St. Paschalis met vleugel, bestemd voor de afdeling van Jonkerbosch |
De bezetting van Jonkerbosch door de Wehrmacht
Ruim twee jaar was ons land reeds in oorlog en nog had geen Duitser zich op ons terrein vertoond, terwijl er toch al zoveel kloosters en onderwijsinstellingen in beslag waren genomen. Op 28 mei van dit jaar, als we juist op bedevaart zijn naar Katwijk aan de Maas, komt het eerste bezoek: een vertegenwoordiger van de Ortskommandant en de heer van Dijk, commissaris van politie te Nijmegen. Dit eerste bezoek heeft geen onmiddellijk gevolg: omwille van ons werk schijnt men ons te willen ontzien. In de maanden, volgende op dat eerste bezoek, krijgen we de heren nog achtmaal aan de deur, terwijl ze nog twee keer het terrein verkennen zonder zich te melden. Ondertussen worden alle inrichtingen in en om Nijmegen bezet en nadert de grote vakantie. Om geen leegstaand pensionaat te vertonen bij een eventueel bezoek in de vakantie, wordt besloten de kinderen niet allemaal tegelijk, maar in twee groepen op verlof te laten gaan. Dat betekent voor de broeders een heel offer, maar ze hebben het er graag voor over als daardoor de zaak gered kan worden. De eerste groep jongens gaat op vakantie van 29 juli t/m 17 augustus en de tweede van 17 augustus t/m 5 september. Dit brengt extra zorgen voor de voeding mee, die er niet zo rooskleurig uitziet: er moet zelfs op aardappelen bezuinigd worden.
Veel preparatieven maken met het oog op een eventuele evacuatie wordt niet opportuun gevonden. Als het onverhoopt zo ver zou komen, vertrouwen we er op toch tijd te krijgen om alles in veiligheid te brengen. Er is trouwens maar weinig in huis wat niet aanhoudend nodig is.
In grote spanning vangt op 8 september het nieuwe schooljaar aan. Nog één bezoek van de militaire autoriteiten en het lot is beslist: men wil ons werk zoveel mogelijk doorgang doen vinden, maar we moeten ons beperken in de ruimte. De school en de twee paviljoenen, benevens het speelterrein en nog een strook van 100 m diep van het daarachter liggende bos moeten we afstaan. We houden het hoofdgebouw – de keuken inbegrepen –, het grasveld er achter, de voortuin, het hertenkamp, de weg achter het Maria-paviljoen, het grootste gedeelte van het bos en de groententuin. Uit de gebouwen mag alles worden meegenomen: enkel de gordijnen en de lampen – desnoods stuk! – moeten blijven.
Op maandag 13 september komt van het stadhuis de officiële mededeling dat vanaf 20 september Jonkerbosch als bezet zal worden beschouwd. Naar een vooraf bepaald plan begint dan op 14 september de overhuizing die duurt tot zaterdagmiddag. Zowel broeders als personeel, jongens en een paar timmerlui hebben voorbeeldig gewerkt om alles voor elkaar te krijgen.
Hoe de grote puzzel op te lossen om ongeveer 140 mensen in het hoofdgebouw te bergen? Dit is geen kleinigheid en toch lukt het! De zalen 3 en 4 vinden hun dagverblijf in de grote salon. Het kantoor van de overste wordt 4e klas. Daarnaast blijft het kantoor en de slaapkamer van Br. Econoom. Het portierskamertje neemt de overste als dag- en nachtverblijf in bezit. De hall en de kleine spreekkamer blijven vrij voor bezoekers, de overige spreekkamers worden klassen. Om een sacristie-lokaal uit te sparen (in de spreekkamer) plaatst men de kasten met paramenten in de kapel (recreatiezaal van de broeders, reeds langer als kapel in gebruik) naast het altaar, waar de priester zich aankleedt. De refter van de broeders blijft als zodanig bestaan, de studiebibliotheek wordt daar onder gebracht. De broodkamer verandert in kleermakerij, terwijl de broodsnijmachine naar de kelder verhuist. Zaal 1 bewoont de refter van het personeel naast de keukenhal en zaal 2 de eetzaal van de bezoekers. De keukenhal doet dienst als ontspanningszaal. Op de tweede verdieping staan 23 bedden op de ziekenzaal van de broeders, 10 in de gang en 34 op de jongensziekenzaal. De logeerkamers 1, 2 en 4 worden klassen, het solarium dagzaal en klaslokaal voor zaal 5. Zalen 1 en 2 slapen op zolder, waar extra-wasbakken zijn aangebracht. In de gangen staan overal kasten, nog wat bedden en verder brengt men veel materiaal naar de keukenzolder.
Als alles in kannen en kruiken is, kunnen "de bezetters" komen!! De bedoeling is 300 recruten onder te brengen, die op Jonkerbosch hun opleiding krijgen. In afwachting daarvan arriveert reeds een "Batterie" van de FLAK (luchtafweergeschut), 30 à 40 man. De commandant logeert in de ziekenzaal en de verplegerskamer van het St. Jozefpaviljoen; de mannen van het kader eveneens op dat paviljoen. Alles krijgt een grondige schoonmaakbeurt en het materiaal wordt binnengereden. Het Maria-paviljoen krijgt in de bijkeuken twee grote ketels, in het magazijn wordt een fornuis gemetseld. De kachelpijpen van de vuren vinden een weg door de muur naar de trap, waar een schoorsteen ingebouwd wordt in de lift.
Zo is alles in gereedheid gebracht, maar wie niet komen dat zijn de recruten. Eind oktober is dit plan van de baan; de kadertroep vertrekt en slechts één of twee man blijft achter om de gebouwen met achtergelaten inboedel te bewaken en eventueel aan een andere afdeling over te dragen. De overdracht van Jonkerbosch had al plaats gehad op 4 oktober. Dit berustte op een huurcontract met de Wehrmacht (Wehrmachtsbezirksverwaltung). Op grond van de daarin opgesomde panden is huurgeld aangevraagd. Naar verluidt zal 2/3 van de huurwaarde vergoed worden en zal men het resterende 1/3 slechts uitkeren voor zover het nodig is, om eventueel veroorzaakte schade te herstellen. Last heeft men van de bezetting niet ondervonden; de soldaten, die er lagen waren meestal Rijnlanders, waaronder verschillende katholieken. Een paar keer hebben ze zondags in onze kapel de H. Mis bijgewoond.
Begin december arriveert een officier van de infanterie om het hoofdgebouw te zien: hij heeft plaats nodig voor gewonde soldaten. Hij is zeer verbaasd te horen dat er maar twee man in de "Bezettingsgebouwen' zitten. Hij dringt niet verder meer aan. In de dagen voor Kerstmis en daarna tot Nieuwjaar wordt de hele inboedel van de in beslag genomen gebouwen door de Duitsers opgehaald.
Mutaties bij de Broeders en verdere bijzonderheden
Half maart 1942 waren er reeds een zestal jonge broeders vertrokken, nadat ze hun godsdienstexamen hadden afgelegd. Een maand later komen er daarvoor weer zes in de plaats. Door de opening van huize "De Winckelsteegh' komen de broeders Abraham, Genebaldus en Rodaldus de communiteit vergroten. Ook komt er een opvolger van Br. Ricfried als ziekenbroeder. Met de groep oud-leerlingen vertrekt Br. lmon naar Oostrum. Tegen het einde van het jaar komen nog enkele broeders van Oostrum naar Jonkerbosch. Br. Resignatus vraagt en verkrijgt ontslag als kok en Br. Primus volgt hem op.
Op Drievuldigheidszondag doen een tiental jongens hun Eerste of hun Plechtige H. Communie, terwijl op 24 november 33 jongens worden gevormd in de kerk van Hatert door Mgr. Mutsaers.
Bij alle strubbelingen van de verhuizing naar het hoofdgebouw, komt de klap op de vuurpijl als ook nog eind september huize "La Salle" uit Boxtel volledig ontruimd moet worden en men van daar uit Jonkerbosch verzoekt leerlingen over te nemen. We kunnen echter niet meer dan 10 voogdijkinderen plaatsen, want daarmee is het hoofdgebouw dan toch wel tot de uiterste hoeken gevuld: 118 jongens en 32 broeders, ongeveer als haring in een ton!
Van de oudere leerlingen ging niet alles naar Oostrum: vier bleven om opgeleid te worden tot toekomstig personeel van Jonkerbosch, nl. 2 als kleermakersknecht, 1 als tuin- en 1 als keukenknecht.
Ed Grödel met zijn nieuwe fiets |
Schakel, jaargang 9 (1959), nummer 3, pp. 16-26