Jonkerbosch   ––––––––––––––––
                       Groei en Bloei  (22²)

Br. Vertunianus

Nieuwe perspectieven! 1950-1951-1952 (vervolg)

Vertrek van Br. Overste Aubertus

Medio augustus komt het bericht dat Br. Aubertus, Overste en Directeur, Jonkerbosch gaat verlaten. Veel heeft Jonkerbosch aan hem te danken voor wat hij in de vijf na-oorlogse jaren tot stand heeft gebracht. Van zijn laatste werk, de uitbreiding van de school, zal hij de voltooiing niet meer meemaken.
Het contactblad "Schakel" verliest in hem de grote stootgever. Hij is benoemd tot directeur van onze L.T.S. in Etten-Leur. Hij vertrekt op 6 september naar Etten, na een afscheidsavond, opgeluisterd door de Nijmeegse Postharmonie. In zijn plaats komt Br. Canisius als Overste-directeur vanuit Tilburg naar Jonkerbosch.

Ondertussen zijn ook Br. Gerardus en Br. Vidmarus vertrokken naar resp. Noordwijkerhout en Eindhoven en verwelkomen we de Brs. Theodorus, Hiëronus, Leonardus en Castulus. Br. Benignus wordt benoemd als overste in Den Haag, zodat Br. Vidianus zijn hoofdschap van de school overneemt.
Op 13 juni had Br. Gonzaga reeds afscheid genomen bij zijn vertrek naar de Missie van Java.

Nieuwe glas-in-loodramen voor de kapel

De jonge Nijmeegse glazenier Gé Tummers ontvangt in de loop van 1950 opdracht tot het vervaardigen van zes ramen voor de als kapel ingerichte ontspanningszaal. Drie ervan worden in de eerste maanden van 1951 geplaatst. De ramen stellen voor: Sint Vincentius (patroon van de Congregatie der Broeders van Liefde), Maria bezoekt haar nicht Elisabeth (Maria Visitatie, patrones der Nederlandse Provincie) en Sint Tarcisius (patroon van Jonkerbosch). Carel Bruens, die de ramen bespreekt in het tweede nummer van Schakel, vindt het eerste raam wat rommelig en niet helemaal beheerst, de verdeling van de achtergrond bevredigt niet, daar zij de figuur van St. Vincentius enigszins verdringt. Het tweede raam accentueert de beide figuren sterker, ze zijn vrij simpel en kleurrijk in het vlak geplaatst, terwijl de grijze achtergrond de figuren beter doet uitkomen. De te grote handen storen niet in het geheel. De ramen harmoniëren met het interieur. Het derde raam heeft een sterk kleurengamma en goede loodverdeling.

glas-in-loodraam 1951   glas-in-loodraam 1951   glas-in-loodraam 1951

De drie ramen aan de evangeliezijde heeft Gé Tummers geheel op zich zelf gemaakt, terwijl de eerste onder leiding van zijn leraar gereed kwamen. Er is een groot verschil met de eerste, ze zijn beter doordacht, beter van compositie, techniek en kleur en rustiger, met veel kleinere figuren. Carel Bruens vergelijkt ze zelfs met de beroemde ramen van Chartres. Hier zijn uitgebeeld het Onderwijs, de Missie en de Verpleging (de voornaamste werkterreinen van de broeders), uitgevoerd in diverse beeldengroepen, gevat in medaillons. De vier overwegend blauwe medaillons van het raam "Onderwijs" stellen voor (van boven naar beneden):

1. Het Heilig Huisgezin

2. De lerende Christus

3. Christus in de tempel

4. De Zaaier

De groepen tussen de medaillons zijn: H. Teerspijze, Onderwijs, enz.

Het middelste raam doelt op de Missie. Hier zijn de medaillons over het raam verdwaald, de Wonderbare Visvangst, Maria en Johannes de Doper vormen de hoofdmotieven, Lering en Doopsel sluiten dit zeer kleurrijke raam af.

glas-in-loodraam 1951   glas-in-loodraam 1951   glas-in-loodraam 1951
ONDERWIJS MISSIE VERPLEGING

Het raam Verpleging is overwegend blauw, de vier medaillons worden hier herhaald en beelden uit:

1. Het Heilig Huisgezin

2. Het sterfbed van Maria

3. De genezing van de lamme

4. De barmhartige Samaritaan

Ook bij dit meest geslaagde raam zijn de figuren tussen de medaillons gegroepeerd.

Gé Tummers heeft zijn opdracht, aldus Carel Bruens, voorbeeldig uitgevoerd en bewijzen geleverd van zijn gaaf kunstenaarschap.

Opmerkelijk artikel van Broeder Aubertus

Bij een enquête in het najaar van 1947 was al aan de ouders onzer leerlingen de vraag voorgelegd:
"Welke verwachtingen koestert U over het kind, dat aan onze zorgen is toevertrouwd?"
In een artikelenreeks "Wat moet mijn kind worden" behandelt Br. Aubertus de uitslag van deze enquête en alles wat ermee samenhangt. Het resultaat van de enquête was:

17%  van de ouders gaven geen enkel antwoord

25%  zagen geen oplossing en lieten alles aan Jonkerbosch over

23%  wilden hun kind in eigen bedrijf of zaak

13%  zagen hun kind graag een vak leren

17%  wensten hun kind in land- of tuinbouw of veehouderij

  5%  zagen de toekomst van hun kind voor 't verdere leven op Jonkerbosch.

Betrekkelijk weinig ouders denken dus aan de mogelijkheid om hun kind een vak te leren. De gewone ambachtsscholen zijn te theoretisch voor onze kinderen, velen zijn wel in staat technisch een vak onder de knie te krijgen. "Rechtstreeks bij een baas in de leer", dan is het praktijk en nog eens praktijk met een minimum aan theorie.

Jonkerbosch is de laatste jaren begonnen met een aantal leerlingen in eigen bedrijf in opleiding te nemen.
Eén zaak is duidelijk: Onze jongens zullen met hun handen hun broodje moeten verdienen. Hierbij rekening houdend met het doel: Onze jongens aan de gemeenschap terug te geven, met een zo groot mogelijke maatschappelijke bruikbaarheid, is het vanzelfsprekend, dat wij het grootste belang hechten aan de ontwikkeling van de handvaardigheid. Het latere leven zal onze jongens herhaaldelijk in situaties plaatsen, waarin het al of niet slagen van hun handvaardigheid zal afhangen.
Deze handvaardigheid wordt dan ook dagelijks geoefend. Onze Atelier-klas, die een afronding van de schooljaren en een meer rechtstreekse voorbereiding op het leven bedoelt te zijn, zet de ontwikkeling van de algemene handvaardigheid op de voorgrond. Er wordt hierbij niet gedacht aan de voorbereiding tot een bepaald vak, maar wel aan een training op de diverse situaties, waarin het leven onze kinderen later kan plaatsen. Na deze Atelier-klas komt eventueel de keuze voor een bepaalde richting. Deze keuze kan moeilijk zijn. Het advies van hen, die door jarenlange observatie de kinderen hebben leren kennen, is hierbij vrijwel onontbeerlijk.

Dat deze kwestie nog brandender is dan vermoed wordt blijkt uit de talrijke reacties, die op het eerste artikel volgen en in het tweede nummer van Schakel aan de orde komen.
Bij de enquête waren ook nog de volgende vragen gesteld:

"Vindt hij geluk en tevredenheid in zijn huidige werkkring, hoeveel verdient hij per week, hoe past hij zich aan anderen aan? Is hij thuis in bedrijf of zaak, welke bezigheid verricht hij, schenkt hij voldoening?
Werkt hij op een fabriek, waar, welke bezigheid heeft hij er? Oefent hij enig vak uit, welk vak, welk onderdeel, waar?
Is hij werkzaam in land- of tuinbouw, fruitteelt, veeteelt of bloemisterij, welke bezigheid verricht hij er?
Waar heeft hij gewerkt sedert hij Jonkerbosch verliet, hoe lang duurde elke werkkring?
Heeft hij na Jonkerbosch nog onderwijs genoten, met welk resultaat? Aan welke verdere ontwikkeling heeft hij het meest behoefte? Hoe besteedt hij zijn vrije tijd, welke liefhebberijen heeft hij?"

80 à 90% der jongens vinden tevredenheid in hun werk. Als oorzaken van de ontevredenheid in de werkkring bij een kleine groep vinden we bij de antwoorden: eentonigheid van het werk, moeilijke aanpassing aan chef of baas en medepersoneel, het gemis van liefhebberijen en het gevoel en besef, dat ze minder presteren dan een ander.
De factor "aanpassing" speelt bij het werk een zeer grote rol, aanpassing aan personen en maatschappelijke verhoudingen. In allerlei vormen schemert in de antwoorden in dit opzicht een tekort door. Zeer vanzelfsprekend. Onze jongens missen iets op intellectueel of karakterologisch terrein.

Een algemeen voorkomend tekort is: gebrek aan zelfstandigheid en een te langzaam tempo. 't Is een gelukkig verschijnsel dat betrekkelijk weinig van onze jongens (12%) op een fabriek werken, waar de morele gevaren groter zijn dan elders. Weinigen oefenen een vak of onderdeel daarvan uit.
Bij het nagaan van de uitslag van de enquête valt onmiddellijk het groot aantal jongens op dat zijn bezigheid gevonden heeft in land- of tuinbouw, veeteelt, bloemisterij of fruitteelt; de meesten zijn te werk gesteld in de stadsplantsoenendienst, op de boerderij of in de tuinderij. Op pensionaat Westerhelling (meer hierover verderop) wordt de opleiding tot deze werkzaamheden serieus opgevat in praktische en aangepaste theorielessen.
Er bestaat een vrij algemene behoefte aan en verlangen naar meer ontwikkeling. Een deel van de jongens (9%) heeft privélessen genoten na het verlaten van Jonkerbosch, een ander deel (11%) werd geplaatst op een landbouwschool, bakkersvakschool of ambachtsschool. Velen besteden hun vrije tijd aan sport, huisvlijt, muziek en verzorgen van dieren. Slechts 16% heeft geen liefhebberijen.

inhoud volgende deel Schakel, jaargang 17 (1967), nummer 2, pp. 21-26

StatCounter